ECLI:NL:RVS:2012:BV2457

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105912/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen het rooien van fruitbomen op agrarisch perceel

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk en [appellant sub 2] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2011. De rechtbank had de besluiten van het college om handhavend op te treden tegen het rooien van fruitbomen op een perceel aan de Noldijk te Ridderkerk vernietigd. Het college had geweigerd om handhavend op te treden tegen het rooien van de fruitbomen, wat volgens de betrokkenen in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college de bezwaren van [wederpartij A] en [wederpartij B] ongegrond had verklaard, en dat de besluiten van het college om niet handhavend op te treden onterecht waren.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 december 2011, waarbij de betrokken partijen zijn verschenen. De Raad overwoog dat het rooien van de fruitbomen een overtreding van het bestemmingsplan oplevert, omdat hiervoor een aanlegvergunning vereist was. Het college had geen vergunning verleend voor deze werkzaamheden, waardoor het rooien in strijd was met de geldende bestemmingsplanvoorschriften. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de besluiten van het college vernietigd moesten worden.

De hoger beroepen van [appellant sub 2] en het college zijn ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.

Uitspraak

201105912/1/A1.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk,
2. [appellant sub 2], wonend te Ridderkerk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2011 in zaken nrs. 10/1821 en 10/1822 in het geding tussen:
[wederpartij A], wonend te Ridderkerk,
[wederpartij B], wonend te Ridderkerk
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 2 april 2009 en 16 april 2009 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het rooien van de fruitbomen op grond, die in eigendom is bij [appellant sub 2], aan de Noldijk te Ridderkerk (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 6 april 2010 heeft het college de door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2011, verzonden op 15 april 2011, heeft de rechtbank de door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 6 april 2010 vernietigd, de besluiten van 2 april 2009 en 16 april 2009 herroepen, en het college opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de verzoeken om handhaving. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, en [appellant sub 2] bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 20 juni 2011. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 23 juni 2011.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2011, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Dekkers en het college, vertegenwoordigd door mr. P.L. van Pagee, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [wederpartij A] en [wederpartij B], bijgestaan door mr. A. Barada, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [wederpartij A] en [wederpartij B] hebben het college verzocht handhavend op te treden tegen het zonder aanlegvergunning rooien van de fruitbomen van de voormalige boomgaard op het perceel.
2.2. Het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij niet degene is die de fruitbomen heeft gerooid, faalt, reeds omdat dit betoog niet is gericht tegen de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft daarin geen oordeel gegeven over de vraag wie moet worden aangemerkt als overtreder. In deze procedure staat slechts de vraag ter beoordeling of sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan, en niet de vraag wie als overtreder dient te worden aangemerkt.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Veren Ambacht" rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" met als nadere aanduiding "agrarisch gebied met landschappelijke waarden".
2.4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven, en mede bestemd voor de instandhouding van de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder b, is het verboden op of boven de in het eerste lid, onder c, genoemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, die geen bouwwerken zijn, of werkzaamheden uit te voeren: het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen.
Ingevolge het zevende lid, aanhef en onder a, is het verbod als bedoeld in het zesde lid niet van toepassing op werken of werkzaamheden die normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen.
Ingevolge het achtste lid, zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in het zesde lid slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden niet worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die
waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
2.5. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rooien van de fruitbomen een overtreding van het bestemmingsplan oplevert.
Volgens [appellant sub 2] geeft de rechtbank een onjuiste uitleg aan artikel 11, achtste lid, van de planvoorschriften, door te oordelen dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden die ingevolge artikel 11, zevende lid, van het verbod zijn uitgezonderd, tevens moet worden voldaan aan de eisen die zijn verwoord in het achtste lid. Voorts betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat aan het belang om de boomgaard met windsingels te behouden, wordt tegemoetgekomen door het opnemen van een hierop gericht aanlegvergunningenstelsel.
Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het huidige gebruik van het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het voert hiertoe aan dat de akkerbouw die plaatsvindt op het perceel, in overeenstemming is met de agrarische bestemming, terwijl tevens recht wordt gedaan aan het in stand houden van de landschappelijke waarden ter plaatse, aangezien de randbeplanting en de openheid van het perceel bewaard zijn gebleven. Het college betoogt verder dat de rechtbank haar oordeel dat een situatie is ontstaan die in strijd is met het bestemmingsplan, onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het voor hem niet mogelijk is om met inachtneming van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit te nemen.
2.5.1. Het rooien van de fruitbomen dient te worden gekwalificeerd als een werkzaamheid als bedoeld in onderdeel b van artikel 11, zesde lid, van de planvoorschriften. Derhalve was het verboden deze werkzaamheid te verrichten zonder een aanlegvergunning als bedoeld in de aanhef van deze bepaling. Nu voor de werkzaamheid geen aanlegvergunning is verleend, zijn de bomen in strijd met het bestemmingsplan gesnoeid. Voor zover [appellant sub 2] en het college beogen te betogen dat het rooien van de fruitbomen als normaal onderhoud als bedoeld in artikel 11, zevende lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften dient te worden beschouwd, wordt overwogen dat het volledig verwijderen van de boomgaard verder gaat dan wat als normaal onderhoud kan worden aangemerkt. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de uitleg van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, niet relevant. Van belang is slechts dat, nu is gebleken dat het rooien van de fruitbomen niet als normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming kan worden aangemerkt, voor deze werkzaamheden een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 11, zesde lid, was vereist, en deze vergunning niet was verleend.
De betogen falen.
2.6. De hoger beroepen van [appellant sub 2] en het college zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012
407-619.