201005319/1/R3.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging van Bosbeheerders 't Geregt, gevestigd te Tilburg,
appellante,
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Bij besluit van 26 februari 2010, kenmerk 2008-024, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidwest" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft 't Geregt bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 juni 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2011, waar 't Geregt, vertegenwoordigd door [voorzitter], bijgestaan door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. X.D. de Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door J.D.F. Verboom, werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
2.1. 't Geregt kan zich niet verenigen met artikel 8, lid 8.2.2, onder b van de planregels. Volgens haar is het op grond van deze bepaling niet mogelijk om dagrecreatieve voorzieningen te herbouwen indien deze na bijvoorbeeld een calamiteit teniet zijn gegaan.
2.1.1. In het ontwerp van het plan luidde artikel 8, lid 8.2.2, van de planregels, dat betrekking heeft op gronden met de bestemming "Bos" als volgt:
"Voor het bouwen van dagrecreatieve voorzieningen ter plaatse van de - indicatieve - aanduiding "dagrecreatie" gelden de volgende regels:
a. bestaande dagrecreatieve voorzieningen, die zijn opgenomen op de bij dit bestemmingsplan gevoegde "Lijst van dagrecreatieve voorzieningen" en als zodanig - indicatief - zijn aangeduid op de plankaart, mogen worden gehandhaafd.
b. nieuwbouw van dagrecreatieve voorzieningen is niet toegestaan, met dien verstande dat gehele of gedeeltelijke vernieuwing van een bestaande dagrecreatieve voorziening is toegestaan, mits:
1. de situering niet wordt gewijzigd en
2. de aard en functie van de dagrecreatieve voorziening niet worden gewijzigd en
3. de bestaande bouwhoogte niet wordt vergroot en
4. de bestaande oppervlakte niet wordt vergroot en
5. de bestaande inhoud niet wordt vergroot.
2.1.2. In het door de raad vastgestelde plan is voorwaarde 1 van artikel 8, lid 8.2.2, onder b, geschrapt.
2.1.3. Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college ingevolge artikel 3.8, zesde lid, eerste volzin, van de Wet ruimtelijke ordening een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van die wet. In het aanwijzingsbesluit - voor zover hier van belang - is bepaald dat artikel 8, lid 8.2.2, lid b, na de zinsnede "nieuwbouw van dagrecreatieve voorzieningen is niet toegestaan" is komen te vervallen. Het college is overgegaan tot het geven van deze reactieve aanwijzing omdat voorwaarde 1 van artikel 8, lid 8.2.2, onder b, van de planregels bij het vaststellen van het plan was geschrapt. Hierdoor was het, volgens het college, mogelijk om overal binnen de perceelsgrenzen een dagrecreatieve voorziening te herbouwen, waardoor de natuurwaarden op deze percelen konden worden aangetast. Bij uitspraak van heden, in zaak no.
201004249/1/R3, heeft de Afdeling deze reactieve aanwijzing in stand gelaten.
2.1.4. Niet in geschil is dat artikel 8, lid 8.2.2, lid b, van de planregels zoals dat in het ontwerp van het plan was opgenomen, betrekking had op de herbouw van dagrecreatieve voorzieningen. Vast staat dat op grond van artikel 8, lid 8.2.2, aanhef en onder b, van de planregels, zoals dat na de reactieve aanwijzing is komen te luiden, herbouw van dagrecreatieve voorzieningen niet mogelijk is. De raad heeft erkend dat de regeling zoals deze thans in artikel 8, lid 8.2.2, onder b, van de planregels is komen te luiden, niet wenselijk is en dat deze planregel kan komen te luiden zoals die in het ontwerp van het plan was geformuleerd. Gelet hierop is het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Het bestreden besluit dient daarom wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Nu de raad, het college en 't Geregt hebben verklaard dat artikel 8, lid 8.2.2, onder b, van de planregels kan komen te luiden zoals deze planregel in het ontwerp van het plan luidde, en nu niet aannemelijk is dat hierdoor derden zijn geschaad aangezien geen zienswijzen zijn ingediend met betrekking tot dit artikel, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf voorziend deze planregel aan te passen.
2.2. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 26 februari 2010, kenmerk 085/29 nieuw, voor zover het artikel 8, lid 8.2.2, onder b, van de planregels betreft;
III. bepaalt dat artikel 8, lid 8.2.2, onder b, van de planregels als volgt komt te luiden:
"b. nieuwbouw van dagrecreatieve voorzieningen is niet toegestaan, met dien verstande dat gehele of gedeeltelijke vernieuwing van een bestaande dagrecreatieve voorziening is toegestaan, mits:
1. de situering niet wordt gewijzigd en
2. de aard en functie van de dagrecreatieve voorziening niet worden gewijzigd en
3. de bestaande bouwhoogte niet wordt vergroot en
4. de bestaande oppervlakte niet wordt vergroot en
5. de bestaande inhoud niet wordt vergroot.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Tilburg tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging van Bosbeheerders 't Geregt in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 906,91 (zegge: negenhonderdzes euro en eenennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Tilburg aan de vereniging Vereniging van Bosbeheerders 't Geregt het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012