ECLI:NL:RVS:2012:BV2398

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200224/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van drank- en horecavergunning en exploitatievergunning door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen de intrekking van een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Op 4 april 2011 heeft het college besloten om de vergunningen van verzoekster sub 1 in te trekken. Verzoekster sub 1 en verzoeker sub 2 hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard en het bezwaar van verzoeker sub 2 werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Maastricht heeft op 12 december 2011 de beroepen van verzoekster sub 1 en verzoeker sub 2 gegrond verklaard voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van verzoeker sub 2, maar de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekster sub 1 en verzoeker sub 2 hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 19 januari 2012 behandeld. Verzoekster sub 1 en verzoeker sub 2 stelden dat het college en de burgemeester in strijd met het verbod van vooringenomenheid hebben gehandeld en dat de intrekking van de vergunningen niet voldoende was onderbouwd.

De voorzitter oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. De voorzitter concludeerde dat de belangen van de verzoekers niet opwegen tegen het belang van het college en de burgemeester om de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid te waarborgen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2012.

Uitspraak

201200224/2/A3.
Datum uitspraak: 24 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) hangende het hoger beroep van:
1. [verzoekster sub 1], gevestigd te Heerlen,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 december 2011 in zaken nrs. 11/1360 en 11/1564 in het geding tussen:
1. [verzoekster sub 1],
2. [verzoeker sub 2],
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,
2. de burgemeester van Heerlen.
1. Procesverloop
Bij gezamenlijk besluit van 4 april 2011 heeft het college de aan [verzoekster sub 1] verleende drank- en horecavergunning ingetrokken en heeft de burgemeester de aan [verzoekster sub 1] verleende exploitatievergunning ingetrokken.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het college het door [verzoekster sub 1] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en heeft de burgemeester het door [verzoeker sub 2] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] ingestelde beroepen gegrond verklaard voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van [verzoeker sub 2], het besluit 12 juli 2011 in zoverre vernietigd, [verzoeker sub 2] alsnog ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het betreden besluit en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2012, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 januari 2012, waar [verzoeker sub 2], in persoon, en [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door [verzoeker sub 2] en mr. H.U. van der Zee, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door J.L.P. Heijboer en M. Rebel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het besluit van 12 juli 2011, inhoudende de handhaving van de intrekking van de drank- en horecavergunning en exploitatievergunning, wordt geschorst in afwachting van de uitspraak op het door [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] ingestelde hoger beroep.
2.3. [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat zowel het college als de burgemeester in strijd heeft gehandeld met het verbod van vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb. Verder leiden de stukken die aan de intrekking van de drank- en horecavergunning en exploitatievergunning ten grondslag zijn gelegd niet tot het oordeel dat [verzoeker sub 2] in enig opzicht van slecht levensgedrag is, nu deze slechts verklaringen betreffen en niet worden ondersteund door feiten. Daarbij voeren [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] aan dat aan de intrekking van de drank- en horecavergunning en exploitatievergunning slechts een zeer beperkt deel van het omvangrijke strafdossier ten grondslag is gelegd waarin zich eveneens ontlastende verklaringen bevinden. Toewijzing van het verzoek is van belang, nu [verzoeker sub 2] en zijn medewerkers voor de kosten van hun levensonderhoud volledig afhankelijk zijn van de exploitatie van [verzoekster sub 1].
2.4. Naar het oordeel van de voorzitter kunnen aan de stukken die het college en de burgemeester aan de intrekking van de drank- en horecavergunning en exploitatievergunning ten grondslag hebben gelegd onvoldoende aanwijzingen worden ontleend dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Gelet op de stukken acht de voorzitter het aannemelijk dat hieruit geconcludeerd kan worden dat [verzoeker sub 2] in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Voorts is op voorhand niet gebleken van enige andere gebreken in de besluitvorming.
Nu [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] verder slechts financiële belangen hebben gesteld en daartegenover het door het college en de burgemeester te behartigen belang staat om met de intrekking van de drank- en horecavergunning en exploitatievergunning te bewerkstelligen dat het gevaar voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid wordt beëindigd, bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Gelet op het voorgaande en na afweging van de betrokken belangen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2012
312-697.