201009914/1/A3.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Centre for Safety and Development (hierna: CSD),
gevestigd te Amersfoort,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 september 2010 in zaak nr. 09/99 in het geding tussen:
de minister van Justitie, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij brief van 29 februari 2007 heeft CSD verzocht om ontheffing van het verbod tot het voorhanden hebben van vuurwapens van de categorieën I en III ten behoeve van de training van internationale hulpverleners.
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft de minister het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft de minister het door CSD daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door CSD daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft CSD bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2011.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2011, waar CSD, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [medewerker] in dienst van CSD, bijgestaan door mr. W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. dos Santos, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr.
201009914/1/T1/H3heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen
het daarin beschreven gebrek in het besluit van 16 december 2008 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 6 juli 2011 heeft de staatssecretaris ter uitvoering van de tussenuitspraak CSD in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de gegevens over te leggen die nodig zijn voor een volledige beoordeling van de aanvraag om ontheffing van het verbod tot het voorhanden hebben van vuurwapens.
Bij brieven van 11 juli 2011 en 25 juli 2011 heeft CSD aan de staatssecretaris medegedeeld dat zij een erkenninghouder heeft gevraagd een offerte op te stellen ter zake van de wapens die zij bij hem wil aanschaffen, maar dat zij die nog niet heeft ontvangen.
Bij brief van 26 augustus 2011 heeft de staatssecretaris CSD in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vijf dagen na ontvangst van die brief de gevraagde gegevens aan hem te doen toekomen.
Bij brief van 2 september 2011 heeft CSD aan de staatssecretaris medegedeeld dat zij de gegevens nog niet kan overleggen. Bij brief van dezelfde datum heeft zij de Afdeling verzocht om de in de tussenuitspraak gestelde termijn van twee weken voor het bieden van gelegenheid tot het aanvullen van de aanvraag om ontheffing te verlengen tot een maand na 2 september 2011.
Bij brief van 6 september 2011 heeft de Afdeling aan CSD medegedeeld dat haar verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt, omdat voormelde termijn in de tussenuitspraak niet aan CSD, maar aan de staatssecretaris is gesteld.
Bij brief van 8 september 2011 heeft CSD alsnog de gegevens van de wapens waarvoor zij een ontheffing wenst te krijgen aan de staatssecretaris overgelegd.
Bij brief van 9 september 2011 heeft de staatssecretaris een reactie op de brief van CSD van 2 september 2011 gegeven.
Bij brief van 16 september 2011 heeft de staatssecretaris aan CSD medegedeeld dat de bij brief van 8 september 2011 ingebrachte gegevens niet tot een nieuw besluit op bezwaar kunnen leiden, omdat deze buiten de bij brieven van 6 juli 2011 en 26 augustus 2011 daarvoor gestelde termijn zijn overgelegd en de in de tussenuitspraak aan hem gestelde termijn om een nieuw besluit op bezwaar te nemen is verstreken.
Bij brieven van 22 september 2011 en 6 oktober 2011 heeft CSD een reactie op de brief van de staatssecretaris van 9 september 2011 gegeven.
Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft de staatssecretaris alsnog ter uitvoering van de tussenuitspraak het besluit van 16 december 2008 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar van CSD beslist.
Bij brief van 3 november 2011 heeft CSD een reactie op het besluit van 18 oktober 2011 ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gelezen in verbinding met artikel 49, eerste en zesde lid, van de Wet op de Raad van State, is afgezien van een tweede onderzoek ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4 van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm), voor zover thans van belang, kan de minister van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot een van de volgende groepen:
a. wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn.
2.2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de minister, alvorens het besluit van 5 februari 2008 te nemen, CSD ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden om de aanvraag, gedaan bij brief van 29 februari 2007, aan te vullen met de gegevens die volgens het betoog van de minister ter zitting van de rechtbank voor de beoordeling daarvan nodig zijn en waarover CSD, naar zij ter zitting bij de Afdeling onweersproken heeft verklaard, eenvoudig kan beschikken. Zonder toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, kon de minister zich niet voldoende gemotiveerd op het standpunt stellen dat de wapens waarvoor CSD ontheffing heeft gevraagd niet behoren tot een van de in artikel 4 van de Wwm vermelde groepen, aldus de Afdeling.
2.3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om CSD in de gelegenheid te stellen binnen twee weken de gegevens die volgens de staatssecretaris nodig zijn voor een volledige beoordeling van de aanvraag om ontheffing van het verbod tot het voorhanden hebben van vuurwapens van de categorieën II en III - waaronder in ieder geval wordt verstaan gegevens over de concrete wapens waarop de aanvraag betrekking heeft, zoals het soort wapen, merk, type, kaliber, serienummer en categorie, uit wiens handen de wapens worden ontvangen als de ontheffing wordt verleend en op welke wijze de wapens deugdelijk onklaar zijn gemaakt - over te leggen en vervolgens binnen zes weken na de ontvangst van die gegevens mede op grond daarvan het bezwaar van CSD te beoordelen, waarbij tevens het redelijk belang van CSD bij het voorhanden hebben van de wapens wordt beoordeeld, en de uitkomst van deze beoordeling in de vorm van een nieuw besluit op bezwaar onverwijld aan CSD en de Afdeling toe te zenden.
2.4. Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft de staatssecretaris het besluit van 16 december 2008 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar van CSD beslist. Daarbij heeft hij dat bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 5 februari 2008 herroepen. Voorts heeft de staatssecretaris bij dat besluit de afwijzing van het verzoek van CSD om ontheffing van het verbod tot het voorhanden hebben van vuurwapens van de categorieën II en III ten behoeve van de training van internationale hulpverleners gehandhaafd.
Aangezien met het nieuwe besluit op bezwaar niet aan het bezwaar van CSD is tegemoetgekomen, wordt het door haar ingestelde hoger beroep, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede beroep tegen dat besluit te omvatten.
2.5. De staatssecretaris heeft aan het besluit van 18 oktober 2011, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat hij in zeer bijzondere gevallen op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Wwm ontheffing kan verlenen voor wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn. Dat een vuurwapen ongeschikt is gemaakt om projectielen af te vuren, wil niet zeggen dat daarmee ook het gebruik van het wapen als dreigmiddel is uitgesloten. Een vuurwapen kan daarom eerst dan voor gebruik als zodanig ongeschikt worden geacht, indien het ook voor bedreiging of afschrikking zoveel mogelijk ongeschikt is, aldus de staatssecretaris. Uit de door CSD aangeleverde gegevens is hem niet gebleken dat de vuurwapens waarvoor zij ontheffing vraagt voor dreiging en afschrikking ongeschikt zijn gemaakt. Hij acht dat ook onwaarschijnlijk, omdat CSD deze wapens juist wil gebruiken bij het geven van trainingen op het gebied van veiligheid ten behoeve van medewerkers van ontwikkelingshulporganisaties om het realiteitsgehalte van de nagebootste bedreigende situaties zo hoog mogelijk te houden. Nu deze wapens derhalve niet vallen onder de groep wapens, bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a, van de Wwm, kan aan CSD daarvoor geen ontheffing worden verleend, aldus de staatssecretaris.
2.6. Zoals CSD terecht betoogt, kan dit standpunt van de staatssecretaris de rechterlijke toets niet doorstaan. Niet duidelijk is wat de grondslag is van de thans gehanteerde, maar niet eerder in de procedure ingeroepen maatstaf dat een vuurwapen eerst dan tot de groep wapens, bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a, van de Wwm kan behoren, indien het voor bedreiging of afschrikking zoveel mogelijk ongeschikt is gemaakt. De maatstaf vloeit niet voort uit de toepasselijke wettelijke regeling. Evenmin wordt in het besluit van 18 oktober 2011 in dit verband naar een ter zake door de staatssecretaris gehanteerde beleidslijn verwezen. Ook is het de Afdeling niet duidelijk of deze maatstaf bij de toepassing van artikel 4, aanhef en onder a, van de Wwm ook in andere gevallen daadwerkelijk is aangelegd. Het besluit berust derhalve niet op een deugdelijke motivering.
2.7. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 16 december 2008 alsnog gegrond verklaren. De staatssecretaris heeft dat besluit inmiddels ingetrokken.
Gelet op het hiervoor onder 2.6 vermelde oordeel van de Afdeling is het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 18 oktober 2011 gegrond en dient dit besluit te worden vernietigd, voor zover daarbij opnieuw inhoudelijk op het door CSD tegen het besluit van 5 februari 2008 gemaakte bezwaar is beslist.
De staatssecretaris dient derhalve in zoverre een nieuw besluit op dat bezwaar te nemen met inachtneming van de tussenuitspraak en deze uitspraak. Bij het nemen van dat besluit dient hij de gegevens die CSD in het kader van deze procedure heeft overgelegd in de beoordeling te betrekken. De Afdeling zal hiertoe een termijn stellen.
2.8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 september 2010 in zaak nr. 09/99;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. verklaart het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2011, kenmerk OWM 1244, gegrond;
V. vernietigt dat besluit, voor zover daarbij opnieuw inhoudelijk op het door de stichting Stichting Centre for Safety and Development tegen het besluit van 5 februari 2008 gemaakte bezwaar is beslist;
VI. draagt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op om binnen tien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit aan de stichting Stichting Centre for Safety and Development toe te zenden;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de stichting Stichting Centre for Safety and Development in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.736,50 (zegge: zeventienhonderdzesendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de stichting Stichting Centre for Safety and Development het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 736,00 (zegge: zevenhonderdzesendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012