201101467/8/R2.
Datum uitspraak: 17 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Lochem,
verzoekers,
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Bij besluit van 7 december 2010, kenmerk 2010-007006, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2011, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 december 2011, waar [verzoeker sub 2], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.R. Roosken, mr. T. Wallaard en ing. G.H. Hiddink, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [partij], bijgestaan door mr. A. Paalman, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het buitengebied van Lochem.
2.3. [verzoekers] hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende het perceel [locatie 1] te Harfsen waarmee de verplaatsing van een melkrundveehouderij van het perceel [locatie 2] naar dit perceel mogelijk wordt gemaakt. [verzoekers] stellen dat het aan het plandeel toegekende bouwvlak in strijd is met het beleid als opgenomen in de Visie Buitengebied Lochem en het Landschapsontwikkelingsplan (hierna: het LOP). Zij betogen hiertoe dat het perceel [locatie 1] in het beekdal ligt, op een locatie waar op grond van het beleid bebouwing niet is toegestaan. Verder voeren [verzoekers] aan dat met de bouw van de melkrundveehouderij afbreuk wordt gedaan aan de kleinschaligheid van het beekdallandschap en voorts dat inbreuk wordt gemaakt op het uitgangspunt om het beekdal open te houden. Daarnaast is de bouw van een melkrundveehouderij in strijd met het uitgangspunt om het gebied te ontwikkelen voor recreatieve doeleinden, aldus [verzoekers]. Ten slotte betogen zij dat niet wordt voldaan aan het in de Visie Buitengebied Lochem genoemde doelstelling om het beekdal te herstellen.
2.4. De raad heeft ter onderbouwing van de bouwmogelijkheid op het perceel [locatie 1] verwezen naar de bij besluit van 19 januari 2010 verleende vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de daaraan ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing. De raad stelt zich op het standpunt dat het plandeel niet in strijd is met de in de Visie Buitengebied Lochem en het LOP opgenomen beleid. Hij stelt hiertoe dat het plandeel gelegen is op een hoge rug van het beekdal en aan de rand van het beekdallandschap waardoor met nieuwe bebouwing geen afbreuk wordt gedaan aan het landschap en dat het bedrijf bovendien landschappelijk zal worden ingepast. Voorts stelt de raad dat de nieuw opgenomen bouwmogelijkheid niet los kan worden gezien van de beëindiging van het bedrijf op de huidige locatie in het beekdal, waarmee een verbetering van het beekdallandschap wordt bewerkstelligd. Inmiddels is ook een planprocedure gestart teneinde zeker te stellen dat de bedrijfsvoering op de huidige locatie op termijn wordt beëindigd.
2.5. Vaststaat dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 11 oktober 2011 een omgevingsvergunning voor bouwen heeft verleend voor het oprichten van de melkrundveehouderij aan de
[locatie 1]. Tegen dat besluit hebben [verzoekers] bezwaar ingediend.
2.6. Het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende het perceel [locatie 1] valt binnen het landschapstype "Beekdallandschap" als opgenomen in de Visie Buitengebied Lochem. In de
Visie Buitengebied Lochem is opgenomen dat als uitgangspunt binnen het beekdallandschap geldt dat de beekdalen open gehouden moeten worden. Voorst volgt uit de Visie Buitengebied Lochem dat bebouwing in het lager gelegen beekdal niet is toegestaan, maar dat bebouwing op de hoger gelegen gronden wel mogelijk is.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het plandeel in overeenstemming is met de in de Visie Buitengebied Lochem opgenomen uitgangspunten, zoals hiervoor weergegeven. Zo verschillen partijen er onder meer van mening over of de nieuwe locatie op een hoge rug ligt alsmede wat de gevolgen zijn van de aldaar voorziene bebouwing voor de openheid van het beekdallandschap en of sprake is van een bedrijfsverplaatsing, waarmee een verbetering van het beekdallandschap kan worden bereikt. Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting is naar voorlopig oordeel niet geheel buiten twijfel dat het plandeel in overeenstemming is met de in de Visie Buitengebied Lochem opgenomen uitgangspunten. Voor de beoordeling hiervan is nader onderzoek nodig in de bodemprocedure, in welke procedure aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening is verzocht voor onder meer dit perceel een deskundigenbericht uit te brengen.
2.7. Het voorgaande in aanmerking nemend en gelet op de reeds verleende omgevingsvergunning ziet de voorzitter aanleiding om het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende het perceel [locatie 1] te schorsen ten einde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Lochem van 7 december 2010, kenmerk 2010-007006, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende het perceel [locatie 1];
II. gelast dat de raad van de gemeente Lochem aan [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2012