ECLI:NL:RVS:2012:BV1803

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113065/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning moskee te Hillegom

Op 31 augustus 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hillegom een projectbesluit genomen en een bouwvergunning verleend voor de oprichting van een moskee op het perceel Monseigneur van Leeuwenlaan 13 te Hillegom, naar aanleiding van een verzoek van de vereniging 'Vereniging Al Ansaar'. Tegen deze beslissing heeft de vereniging 'Vereniging van Eigenaren Olympus' hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij op 19 december 2011 een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 januari 2012 de zaak behandeld, waarbij zowel de verzoeker als het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft overwogen dat de procedurele bezwaren van de verzoeker niet voldoende zijn om de bouwvergunning te schorsen. De voorzitter concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de rechtbank in de bodemprocedure de uitspraak niet in stand zal houden. De voorzitter heeft de inhoudelijke bezwaren van de verzoeker tegen de bouwvergunning ook niet gegrond bevonden. De argumenten van de verzoeker over de parkeerbehoefte en de adviezen van de welstandscommissie zijn niet overtuigend genoeg om de bouwvergunning te betwisten. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201113065/2/H1.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker], wonend te Hillegom,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 november 2011 in zaken nrs. 10/7199, 10/7219 en 10/7291 in het geding tussen onder meer:
[verzoeker],
de vereniging "Vereniging van Eigenaren Olympus"
en
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het college naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de vereniging "Vereniging Al Ansaar" een projectbesluit genomen en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een moskee op het perceel Monseigneur van Leeuwenlaan 13 te Hillegom.
Bij uitspraak van 23 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [verzoeker] en Olympus daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2012, waar [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, N.L.J.M. van Hattum, T.F. Zeeman en J.H.A. Roelofs, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de vereniging "Vereniging Al Ansaar", vertegenwoordigd door R. El Mahdadi en bijgestaan door G.J. Rijnsdorp, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening nu dat niet leidt tot het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het projectbesluit niet mocht worden genomen en de bouwvergunning niet mocht worden verleend. Ter motivering van dat oordeel wordt het volgende overwogen.
De procedurele bezwaren van [verzoeker] geven geen aanleiding tot schorsing, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat [verzoeker] en andere omwonenden onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht naar voren te brengen, reeds nu zij hun zienswijzen als hiervoor bedoeld naar voren hebben gebracht. Voorts geldt, dat zelfs indien de procedurele bezwaren in de bodemprocedure zouden worden gehonoreerd, niet aannemelijk is dat het besluit tot verlening van de bouwvergunning inhoudelijk niet kon worden genomen.
Wat betreft de inhoudelijke bezwaren wordt geoordeeld, dat niet is gebleken dat op voorhand moet worden aangenomen, dat de beoordeling van de rechtbank met betrekking tot de ruimtelijke inpasbaarheid onjuist is. Daarbij wordt met name in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het college zich, onder verwijzing naar de parkeercijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, zoals die zijn neergelegd in de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van de parkeerbehoefte ten gevolge van de realisering van het project 0,15 parkeerplaats per zitplaats in de gebedsruimte bedraagt. Het betoog van [verzoeker] dat zou moeten worden uitgegaan van een toename van 0,2 parkeerplaats per zitplaats, leidt niet tot het ermee door hem beoogde doel, reeds omdat niet aannemelijk is dat zelfs indien zou moeten worden uitgegaan van een toename van 0,2 parkeerplaats per zitplaats de gevraagde bouwvergunning niet zal kunnen worden verleend.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de adviezen van de welstandscommissie van 8 juli 2011 en 18 oktober 2011 naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat [verzoeker] tegenover de adviezen van de terzake deskundige welstandscommissie slechts zijn subjectieve opvatting heeft gesteld. Ook de stelling van [verzoeker] dat - verkort weergegeven - er geen zeggingskracht van de beoogde moskee kan uitgaan nu uit voormelde welstandsadviezen volgt dat de beoogde moskee eenvoudig en ingetogen is van opzet betreft zijn eigen subjectieve opvatting waarbij nog wordt opgemerkt, dat, wat er verder van de juistheid daarvan zij, er geen tegenstelling hoeft te bestaan tussen zeggingskracht en eenvoud.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012
543.