ECLI:NL:RVS:2012:BV1584

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000243/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag van vreemdeling met homoseksuele geaardheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 8 december 2009 een eerdere afwijzing van een asielaanvraag door de vreemdeling had vernietigd. De vreemdeling had in zijn aanvraag gesteld dat hij homoseksueel is en daardoor in Iran problemen heeft ondervonden. Tijdens de zitting verklaarde dr. K.L. Weille, psychotherapeut en psycholoog, dat de vreemdeling een psychische blokkade heeft en dat hij moeite heeft om zijn homoseksuele identiteit te omarmen. De rechtbank had echter niet voldoende onderkend dat de staatssecretaris ambtshalve diende te beoordelen of de vreemdeling bij zijn eerste aanvraag over zijn geaardheid had moeten verklaren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris niet zonder nadere motivering kon stellen dat de vreemdeling bij zijn eerste asielaanvraag al over zijn homoseksuele geaardheid had moeten verklaren. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Afdeling concludeerde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 januari 2012.

Uitspraak

201000243/1/V3.
Datum uitspraak: 13 januari 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 8 december 2009 in zaak nr. 08/40650 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2008 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 december 2009, verzonden op 11 december 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris onder meer, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door te overwegen dat hij niet zonder nadere motivering heeft kunnen stellen dat de vreemdeling bij gelegenheid van zijn eerste asielaanvraag al over zijn homoseksuele geaardheid had kunnen en derhalve moeten verklaren, niet heeft onderkend dat zij ambtshalve diende te beoordelen of de vreemdeling reeds bij zijn eerste aanvraag over zijn geaardheid had moeten verklaren. Het standpunt dat de staatssecretaris hierover in het bestreden besluit heeft ingenomen, is niet doorslaggevend. Volgens de staatssecretaris kan reeds hierom niet worden geoordeeld dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat de seksuele geaardheid van de vreemdeling geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.1.3. De vreemdeling heeft eerder, op 19 september 2006, een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bij besluit van 25 september 2006 is deze aanvraag afgewezen. Het besluit van 13 november 2008, waarbij de thans aan de orde zijnde aanvraag is afgewezen, is van gelijke strekking als dat van 25 september 2006, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep voormeld toetsingskader van toepassing is.
2.1.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 september 2004 in zaak nr. 200404268/1; JV 2004/416), ziet de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op de bevoegdheid van de rechter om een besluit van gelijke strekking te toetsen alsof het een eerste afwijzend besluit betreft. Deze vraag is van openbare orde en vergt een zelfstandige beoordeling door de rechter. De rechtbank had dan ook direct dienen te treden in de vraag of aan de onderhavige aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, dan wel of uit het aldus door de vreemdeling aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Door zich te beperken tot toetsing van het standpunt van de staatssecretaris daarover, heeft de rechtbank dat niet onderkend.
De grief slaagt reeds hierom.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens in de grief is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.3. Aan zijn aanvraag van 22 april 2008 heeft de vreemdeling, in aanvulling op de problemen waarover hij reeds in de eerste asielprocedure heeft verklaard, ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en daardoor in Iran problemen heeft ondervonden. Volgens de vreemdeling heeft hij ten tijde van de eerste asielprocedure uit schaamte niets over zijn seksuele geaardheid kunnen verklaren.
2.3.1. Ter zitting van de rechtbank is, op initiatief van de vreemdeling, dr. K.L. Weille, psychotherapeut en psycholoog, verschenen. Uit het proces verbaal van de zitting blijkt dat zij desgevraagd heeft verklaard dat de vreemdeling volgens haar een psychische blokkade heeft. Zij heeft voorts verklaard, samengevat weergegeven, dat zij als wetenschapper geen absolute zekerheid kan verschaffen, maar dat het beeld van de vreemdeling overeenkomt met dat van iemand met geïnternaliseerde homofobie. Deze gesteldheid maakt het moeilijk om de eigen homoseksuele identiteit te omarmen. Er kan een afsplitsing in de persoonlijkheid ontstaan, waarbij iemand wel bepaalde handelingen kan verrichten, maar die tegelijkertijd vies of raar kan vinden, aldus dr. Weille.
2.3.2. Weliswaar blijkt uit de door dr. Weille afgelegde verklaring waarom volgens haar de vreemdeling moeite heeft tijdens de huidige asielprocedure verklaringen over zijn gestelde homoseksuele geaardheid af te leggen, maar deze verklaring geeft geen concreet inzicht in de psychische gesteldheid van de vreemdeling ten tijde van de eerdere asielprocedure. Haar verklaring is derhalve onvoldoende om aannemelijk te achten dat de vreemdeling tijdens de eerdere asielprocedure nog in het geheel niet in staat was om, hoe summier ook, over zijn thans gestelde homoseksuele geaardheid te verklaren. Hetgeen de vreemdeling hieromtrent naar voren heeft gebracht, kan derhalve niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in overweging 2.1.2.
2.4. Nu in hetgeen is aangevoerd derhalve geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangevoerd dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), is er voor rechterlijke toetsing van het besluit van 13 november 2008 geen plaats en zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 november 2008 ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 8 december 2009 in zaak nr. 08/40650;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Laar
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2012
551.
Verzonden: 13 januari 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser