ECLI:NL:RVS:2012:BV1581
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vreemdelingenbewaring in asielprocedure
In deze zaak heeft de Raad van State op 12 januari 2012 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een asielzoeker. De vreemdeling was op 20 maart 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld, terwijl hij op dat moment had aangegeven asiel te willen aanvragen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de vreemdeling ten onrechte op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring was gesteld. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de vreemdeling op het moment van zijn aanvraag rechtmatig verblijf had, zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. De minister voor Immigratie en Asiel had niet voldoende onderbouwd waarom de belangen van de bewaring zwaarder zouden wegen dan die van de vreemdeling, die zijn wens om asiel aan te vragen had geuit. De Raad van State benadrukte dat de bewaring zo beperkt mogelijk moet worden toegepast en dat er een concrete afweging moet worden gemaakt in relatie tot de asielaanvraag. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 437,00 werden vastgesteld. De uitspraak is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage.