ECLI:NL:RVS:2012:BV1199

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100036/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring uitwerkingsplan Kennemerplein door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 januari 2012 uitspraak gedaan over het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Nederlands Monumentenbezit tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 22 oktober 2010, waarbij goedkeuring werd verleend aan het uitwerkingsplan 'Uitwerkingsplan Kennemerplein 2010'. Het uitwerkingsplan betreft een deeluitwerking van het bestemmingsplan 'Kennemerplein en Bolwerken' en heeft betrekking op het gebied aan de noordzijde van het station Haarlem. De appellante, Nederlands Monumentenbezit, betoogde dat het uitwerkingsplan in strijd is met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan en dat het zicht op de monumentale villa 'Welgelegen' en het stationsgebouw wordt aangetast. De Afdeling overwoog dat het college van gedeputeerde staten bij de goedkeuring van het uitwerkingsplan niet in strijd heeft gehandeld met de wet, maar oordeelde dat de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 2 (WR-A2)' in strijd is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Afdeling verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigde het besluit van het college voor zover het de goedkeuring van de dubbelbestemming betrof. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om bij de goedkeuring van uitwerkingsplannen rekening te houden met de bescherming van archeologische waarden en de goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201100036/1/R1.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Nederlands Monumentenbezit, gevestigd te Overveen, gemeente Bloemendaal,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2010, kenmerk 2010/64921, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem bij besluit van 7 september 2010 vastgestelde uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Kennemerplein 2010" (hierna: het uitwerkingsplan).
Tegen dit besluit heeft Nederlands Monumentenbezit bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2011.
Nederlands Monumentenbezit heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2011, waar Nederlands Monumentenbezit, vertegenwoordigd door mr. C.J. Koenen, advocaat te Amsterdam, en ir. M. de Boer, werkzaam bij Kentie en Partners Architecten, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A. van Dijck, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.A. Polman, werkzaam bij de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prorail B.V., vertegenwoordigd door haar [projectmanager], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het uitwerkingsplan vormt een deeluitwerking van het op 20 juli 1994 vastgestelde en op 28 februari 1995 goedgekeurde bestemmingsplan "Kennemerplein en Bolwerken" (hierna: het bestemmingsplan) en heeft betrekking op het gebied aan de noordzijde van het station Haarlem.
2.3. Nederlands Monumentenbezit kan zich niet verenigen met het uitwerkingsplan. Zij betoogt dat het uitwerkingsplan in strijd is met de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan. Nederlands Monumentenbezit voert aan dat de uitgangspunten dat het zicht op de kappen van het monumentale hoofdstation behouden moet blijven, dat de ingang naar het stationsgebouw herkenbaar moet zijn en dat aandacht moet zijn besteed aan de ontsluiting niet in acht worden genomen.
Verder betoogt zij dat de doeleindenomschrijving van de uit te werken bestemming geen ruimte biedt voor een archeologische medebestemming.
Volgens Nederlands Monumentenbezit is de voorziene fietsenstalling in strijd met het uitgangspunt uit eerdere planologische plannen dat het Kennemerplein vrij zal blijven van bebouwing.
2.3.1. In het bestemmingsplan is aan het plangebied de bestemming "Globale bestemming (U)" gegeven.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de voorschriften van dat plan zijn de gronden die zijn aangewezen voor "Globale bestemming (U)" bestemd voor:
a. verkeersdoeleinden, waaronder spoorwegdoeleinden;
b. stationsgebouwen;
c. kantoren;
d. een hotel, cafés, restaurants;
e. kiosken, kramen en abri's;
f. andere bouwwerken, werken en werkzaamheden ten behoeve van de bestemming;
g. pleinen, wegen, paden en parkeervoorzieningen;
h. bijbehorende voorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
Detailhandel is slechts toegestaan als zijnde behorend bij en ondergeschikt aan de spoorwegdoeleinden.
In het tweede lid is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders de in het eerste lid omschreven bestemming uitwerkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO en met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. gestreefd wordt naar herstel van de structuurbepalende bebouwingsgrens door de bouw van zoveel mogelijk aaneengesloten bouwvolumes, naar de situering van één voorrijplein, waaraan een duidelijk herkenbare stationsingang wordt gesitueerd en naar behoud van het zicht op de kappen van het monumentale hoofdstation. Nadrukkelijke aandacht dient te worden gegeven aan de situering en de ontsluiting van de stationsfietsenstalling en het fietsverkeer in het algemeen;
b. gestreefd wordt naar uitbreiding tot de volgende oppervlaktematen:
- kantoren: maximaal 9.000 m² bruto kantoorvloeroppervlak;
- voorrijplein: minimaal 1.000 m²;
c. de hoofdbebouwing wordt gerealiseerd in ten hoogste 4 en incidenteel 6 bouwlagen met een maximale hoogte van 16 respectievelijk 23 m;
d. daar waar dit met een aanduiding op de plankaart is aangegeven kan met de 2e, 3e en 4e bouwlaag een overschrijding van de bebouwingsgrens plaatsvinden, waarbij een minimale onbebouwde hoogte van 3,5 m in acht genomen dient te worden;
e. dienstwoningen zijn niet toegestaan.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn alle gronden van het plangebied tevens bestemd voor het behoud en/of herstel van cultuurhistorische waarden en de ruimtelijke en structurele samenhang, zoals deze zijn vastgelegd in het "beschermd stadsgezicht Haarlem".
In het derde lid, onder c, van dit artikel is bepaald dat gestreefd wordt naar de instandhouding en/of herstel van de monumenten en beeldbepalende panden; langdurige leegstand van bebouwing of langdurig braak liggen van te bebouwen grond wordt tegengegaan.
2.3.2. In het uitwerkingsplan zijn aan de gronden de bestemming "Verkeer (V)" en de dubbelbestemming "Waarde Archeologie 2 (WR-A2)" toegekend. Op het westelijke en zuidelijke deel van de gronden is een L-vormig bouwvlak opgenomen, waaraan de aanduiding "specifieke vorm van verkeer, fietsparkeervoorziening (sv-sf)" is toegekend. Aan een deel van het zuidelijke bouwvlak is tevens de aanduiding "onderdoorgang (ond)" toegekend. Op het westelijke deel is een maximale bouwhoogte van 8 m toegestaan en op het zuidelijke deel een maximale bouwhoogte van 11 m.
Het overige deel van de gronden heeft de aanduiding "verblijfsgebied (vb)" gekregen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan - voor zover hier van belang - zijn de voorschriften zoals die zijn opgenomen in de artikel 1 tot en met 5 en 17 van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, zijn de op de plankaart voor "Verkeer (V)" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "verblijfsgebied (vb)" onder meer bestemd voor pleinen, wegen, straten, voet- en fietspaden, bijbehorende voorzieningen, bomen en groenvoorzieningen.
Ingevolge het eerste lid, onder b, zijn de op de plankaart voor "Verkeer (V)" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer, fietsparkeervoorziening (sv-sf)" bestemd voor een gebouw voor het stallen van fietsen (tweewielers) met bijbehorende andere bouwwerken, waaronder toegangsbruggen naar het spoor. Ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang (ond)" is tevens een onderdoorgang toegestaan.
In het tweede lid is bepaald dat op de gronden met de bestemming "Verkeer (V)" met de aanduiding "fietsparkeervoorziening (sv-sf)" gebouwen en andere bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming onder de volgende voorwaarden:
a. het gebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven;
c. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.
Ingevolge het derde lid mogen op de gronden met de bestemming "Verkeer (V)" met de aanduiding "verblijfsgebied (vb)" bijbehorende gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
a. het voorrijplein tussen de fietsgevel en de weg (Kennemerplein) moet een aaneengesloten minimale grootte behouden van 1.000 m²;
b. de hoogte van bijbehorende gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
c. de oppervlakte van bijbehorende gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m²;
d. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.
Ingevolge artikel 4 van de voorschriften behorende bij het uitwerkingsplan zijn de gronden met de bestemming "Verkeer (V)" mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden (dubbelbestemming "Waarde Archeologie 2 (WR-A2)").
2.3.3. De Afdeling overweegt dat, daargelaten of aan voorgaande bestemmingsplannen het uitgangspunt van een plein vrij van bebouwing ten grondslag is gelegd, in het algemeen aan voorgaande bestemmingsplannen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. In de uitwerkingsregels behorende bij de bestemming "Globale bestemming (U)" is de eis van het vrijhouden van het Kennemerplein van bebouwing niet opgenomen. Wel is in artikel 14, tweede lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen dat gestreefd wordt naar een voorrijplein van minimaal 1.000 m².
De Afdeling stelt verder vast dat onder a van dit artikel de uitgangspunten van het behoud van een duidelijk herkenbare stationsingang en het behoud van het zicht op de kappen van het monumentale hoofdstation eveneens als streefbepalingen zijn geformuleerd. Gelet op deze wijze van formuleren kunnen deze uitgangspunten geen bindende uitwerkingsbepalingen betreffen.
Volgens de toelichting behorende bij het uitwerkingsplan is er bij de bepaling van de bouwhoogte en -diepte van de fietsenstalling rekening mee gehouden dat het zicht, komend vanaf de Kennemerbrug, op de monumentale stationskappen behouden blijft. Verder is in deze toelichting vermeld dat met het uitwerkingsplan de stationsentree duidelijker wordt vormgegeven. Gelet op het voorgaande is bij de uitwerking rekening gehouden met de uitgangspunten die zien op de herkenbare stationsingang en het behoud van het zicht op de kappen van het hoofdstation.
Gezien artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij het uitwerkingsplan is gewaarborgd dat een minimale grootte van 1.000 m² van het voorrijplein behouden blijft.
Uit de reactie op de zienswijze blijkt dat het college van burgemeester en wethouders aandacht heeft geschonken aan de ontsluiting van de fietsenstalling.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd is met artikel 14, tweede lid, onder a en b, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.3.4. De Afdeling stelt vast dat de in het bestemmingsplan toegekende uit te werken bestemming "Globale bestemming (U)" de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet regelt. De dubbelbestemming "Waarde Archeologie 2 (WR-A2)" die in het uitwerkingsplan aan de gronden is toegekend is derhalve in strijd met de bij deze bestemming behorende uitwerkingsregels. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de toegekende dubbelbestemming "Waarde Archeologie 2 (WR-A2)" in strijd moet worden geacht met artikel 11, eerste lid, van de WRO. Door dit planonderdeel niettemin goed te keuren, heeft het college van gedeputeerde staten gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de dubbelbestemming "Waarde Archeologie 2 (WR-A2)". Voorts ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan dit planonderdeel.
Ten overvloede wijst de Afdeling er op dat bescherming van de archeologische waarden in het gebied gewaarborgd wordt door het facetbestemmingsplan "Archeologie", dat de raad op 2 juli 2009 heeft vastgesteld. De bepalingen uit het facetbestemmingsplan "Archeologie" zijn aanvullend van toepassing op het bestemmingsplan waarop het uitwerkingsplan is gebaseerd.
2.4. Zoals in 2.1 is overwogen dient het college van gedeputeerde staten naast de toetsing aan de uitwerkingsregels te bezien of het plan binnen deze regels niet in strijd is met een de goede ruimtelijke ordening. Nederlands Monumentenbezit betoogt dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dit kader voert zij aan dat de voorziene fietsenstalling voor een belangrijk deel het zicht op haar monumentale villa "Welgelegen" aan het Kennemerplein 2 ontneemt en afbreuk doet aan de monumentale waarden van de villa. Zij stelt dat het college van gedeputeerde staten heeft miskend dat het later aangebouwde achterdeel van de pand eveneens onder de aanwijzing als rijksmonument valt. Verder betoogt Nederlands Monumentenbezit dat het uitwerkingsplan afbreuk doet aan de monumentale waarden van het stationsgebouw. Nederlands Monumentenbezit voert aan dat het uitwerkingsplan niet in overeenstemming is met artikel 5, derde lid, onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan, aangezien met het uitwerkingsplan niet gestreefd wordt naar instandhouding en/of herstel van de omliggende monumenten.
2.4.1. Nederlands Monumentenbezit is eigenaar van de villa die op het perceel Kennemerplein 2 staat. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten te kennen gegeven er bij de besluitvorming van te zijn uitgegaan dat de gehele villa is aangewezen als rijksmonument. Gelet hierop mist het betoog van Nederlands Monumentenbezit dat het college van gedeputeerde staten heeft miskend dat het later aangebouwde achterdeel van het pand eveneens onder de aanwijzing valt, feitelijke grondslag.
Aan de noordzijde grenst de villa aan het Kennemerplein en aan de westzijde aan de Kruisweg. Achter de zuidzijde van de villa bevindt zich, afgescheiden door een steeg, het station Haarlem. Het erf bij de villa bevindt zich aan de oostzijde van de villa en beslaat ongeveer een breedte van 10 m.
Naast het erf is het Kennemerplein gelegen, dat thans is ingericht met fietsenklemmen. Het uitwerkingsplan ziet niet op de villa noch het erf daarbij. Wel staat het uitwerkingsplan op de grens met het erf van het perceel Kennemerplein 2 een fietsenstalling met een maximale bouwhoogte van 8 m toe. Tussen partijen is niet in geschil dat door de verwezenlijking van het uitwerkingsplan het zicht op de villa zal verminderen.
Gelet op de aangehouden afstand van de voorziene fietsenstalling ten opzichte van de villa alsmede de bebouwingsvoorschriften, heeft het college van gedeputeerde staten zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene bebouwing geen ernstige nadelige invloed zal hebben op het zicht op de villa. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de monumentale waarde van de villa. In zoverre faalt ook het beroep van Nederlands Monumentenbezit op artikel 5, derde lid, onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan, nog daargelaten dat ook hier sprake is van een streefbepaling.
2.4.2. Volgens de plantoelichting is aan de noordzijde van het station (Kennemerplein) in 1952 het derde perron gerealiseerd met de taludmuur en de perronbebouwing. Dit perron is in 1971 nog verlengd tot over de viaducten van de Jansweg en de Kruisweg. In 1964 is aan het Kennemerplein een uitgangsgebouw gerealiseerd grenzend aan de westelijke passagierstunnel. Het station is in 1975 aangewezen als rijksmonument.
In de redengevende omschrijving wordt alleen het deel van het station zoals dat oorspronkelijk door D.A.N. Margadant in 1908 is ontworpen als bijzonder beschermenswaardig omschreven.
Het uitwerkingsplan ziet niet op het station zelf. De fietsenstalling die het uitwerkingsplan beoogt mogelijk te maken is niet voorzien in de nabijheid van het deel van het station zoals dat oorspronkelijk in 1908 is ontworpen. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de voorziene fietsenstalling geen aantasting van de in de redengevende omschrijving van het rijksmonument vermelde aspecten met zich brengt. Niet aannemelijk is gemaakt dat het uitwerkingsplan, gelet op de bebouwingsvoorschriften, onevenredige afbreuk doet aan de overige aanwezige waarden van het rijksmonument. In zoverre faalt ook het beroep van Nederlands Monumentenbezit op artikel 5, derde lid, onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan, nog daargelaten dat ook hier sprake is van een streefbepaling.
2.5. De voorziene fietsenstalling tast de ruimtelijke kwaliteit van het pleinkarakter aan, aldus Nederlands Monumentenbezit.
2.5.1. Volgens de plantoelichting wordt de noordzijde van het station gezien als een van de meest onherbergzame verrommelde gedeeltes van de stad. Het Kennemerplein wordt thans in beslag genomen door in en rond fietsklemmen gestalde fietsen. De voorziene fietsenstalling brengt met zich dat de rest van het plein weer vrij komt. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene fietsenstalling zal leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het Kennemerplein.
2.6. Nederlands Monumentenbezit voert verder aan dat het uitwerkingsplan een doodlopende steeg tussen het station en haar villa tot gevolg zal hebben. Zij vreest dat deze steeg een sterke aantrekkingskracht zal hebben op ongewenst publiek.
2.6.1. Vaststaat dat de steeg die zich achter de villa aan het Kennemerplein 2 bevindt, ten gevolge van de verwezenlijking van het uitwerkingsplan doodlopend zal worden. Nederlands Monumentenbezit heeft niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg hiervan onevenredige overlast zal ontstaan. Indien zich niettemin ontwikkelingen van dien aard zouden voordoen, is evenmin aannemelijk gemaakt dat dit niet met afdoende maatregelen in het kader van handhaving van de openbare orde kan worden tegengegaan.
2.7. Nederlands Monumentenbezit betoogt dat de fietsenstalling is voorzien binnen de kroonprojectie van twee monumentale bomen. Dit leidt tot schade aan de bomen. Ten onrechte stelt het college van gedeputeerde staten volgens Nederlands Monumentenbezit dat de bomen beschermd worden door de Bomenverordening en het bestemmingsplan.
2.7.1. Volgens de toelichting op het uitwerkingsplan staan op het Kennemerplein twee monumentale Hollandse iepen. Deze bomen zijn opgenomen in de Haarlemse Monumentale Bomenlijst 2007.
Door Bomenwacht Nederland B.V. is een boomtechnisch onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat de twee iepen behouden kunnen blijven bij de bouw van de fietsenstalling. Nederlands Monumentenbezit heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college van gedeputeerde staten zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren.
In de reactie op de door Nederlands Monumentenbezit ingediende zienswijze heeft het college van burgemeester en wethouders te kennen gegeven dat de fietsenstalling is voorzien in de buitenrand van de bestaande kronen. Voor aanvang van de werkzaamheden worden de kronen zover als nodig ingenomen. Ook na de werkzaamheden worden de bomen nogmaals gesnoeid en vervolgens door middel van terugkerend snoeionderhoud om de 2 à 3 jaar. De graafwerkzaamheden zijn voorzien op een dusdanige afstand van de bomen dat de stabiliteitskluit niet beschadigd zal worden, aldus het college van burgemeester en wethouders. Gelet op het voorgaande heeft het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het college van burgemeester en wethouders voldoende aandacht heeft besteed aan de monumentale bomen en dat voor aantasting van de waarden van deze bomen niet gevreesd behoeft te worden.
2.8. Nederlands Monumentenbezit voert aan dat de ontsluiting van de fietsenstalling een verkeersonveilige situatie oplevert. Ten onrechte zijn volgens haar de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid niet onderzocht.
2.8.1. De Afdeling stelt vast dat het uitwerkingsplan geen wezenlijke verandering in de verkeerssituatie met zich brengt ten opzichte van de huidige situatie. Niet aannemelijk is gemaakt dat er thans een verkeersonveilige situatie bestaat. Gelet op het voorgaande heeft het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersveiligheid met het uitwerkingsplan niet in het gedrang komt. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten in redelijkheid een onderzoek naar de verkeersveiligheid ter plaatse achterwege kunnen laten.
2.9. Nederlands Monumentenbezit betoogt tot slot dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte de door haar aangedragen alternatieven niet dan wel onvoldoende in de afweging heeft betrokken.
2.9.1. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het uitwerkingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college van gedeputeerde staten heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
Overigens volgt uit de beantwoording van de zienswijzen, zoals door het college van burgemeester en wethouders nader toegelicht ter zitting, dat bij de voorbereiding van het plan verscheidene alternatieve locaties zijn bezien, doch dat deze minder geschikt zijn bevonden.
2.10. De conclusie is dat hetgeen Nederlands Monumentenbezit heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan, voor zover de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, behoudens hetgeen hiervoor is overwogen in 2.3.4, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.11. Het college van gedeputeerde staten dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 22 oktober 2010, kenmerk 2010/64921, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de dubbelbestemming "Waarde Archeologie 2 (WR-A2)";
III. onthoudt goedkeuring aan de dubbelbestemming "Waarde Archeologie 2 (WR-A2)";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Nederlands Monumentenbezit in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Nederlands Monumentenbezit het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012
466.