ECLI:NL:RVS:2012:BV1198

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008668/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2009 en ontvankelijkheid van beroepschriften

Op 27 mei 2010 heeft de raad van de gemeente Graft-De Rijp het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Open Polders en [appellant sub 2] beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad heeft de zaak op 28 november 2011 behandeld. De stichting Open Polders heeft geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpplan, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. [appellant sub 2] heeft betoogd dat het bestemmingsplan ten onrechte geen ontsluiting van de provinciale weg N244 naar zijn perceel mogelijk maakt. Dit betoog is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet in de zienswijze was opgenomen. De Raad heeft overwogen dat het bestaande gebruik van het perceel voor het beweiden van schapen als zodanig is bestemd, en dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen bouwvlak toe te kennen aan het perceel, ter bescherming van de openheid van het landschap en het weidevogelgebied. De Raad heeft het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.

Uitspraak

201008668/1/R1.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Open Polders, gevestigd te Grootschermer, gemeente Schermer,
2. [appellant sub 2], thans zijn rechtsopvolgers [appellant sub 2a], wonend te Oost-Graftdijk, gemeente Graft-De Rijp, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Graft-De Rijp,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Open Polders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en Open Polders hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2011, waar Open Polders, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, en [bestuursleden], beiden bestuurslid bij Open Polders, [appellant sub 2], bij monde van [appellant sub 2], bijgestaan door mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam, en de raad, vertegenwoordigd door P.J. Zwitselaar, wethouder bij de gemeente, en R.S. van Diepen en M.J. Boogaard, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Open Polders heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Geen rechtvaardiging is gelegen in de door Open Polders gestelde omstandigheid dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" voor het perceel, kadastraal bekend gemeente Graft-De Rijp sectie F nummer 506, gelegen in het Natura-2000 gebied De Eilandspolder, gewijzigd vastgesteld is. Anders dan Open Polders betoogt, was blijkens de verbeelding van het ontwerpplan evenals in het vastgestelde plan aan dit perceel een bouwvlak toegekend. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat in het vastgestelde plan het bouwvlak evenals in het ontwerpplan een omvang van 50 m2 heeft en dat, evenals ingevolge artikel 8, lid 8.2, onder a en 2, van de ontwerpregels het geval was voor het ontwerpplan, ingevolge artikel 9, lid 9.2, onder a en 2, van de planregels niet buiten het bouwvlak gebouwd kan worden. In het ontwerpplan was verder aan dit perceel de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 8, lid 8.7, van de regels van het ontwerpplan, voor zover hier van belang, kon het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Natuur" ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied" wijzigen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf. In het vastgestelde plan is deze aanduiding niet toegekend aan eerdergenoemd perceel. Een wijziging van de bestemming "Natuur" ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf is derhalve niet meer mogelijk. Deze wijziging heeft Open Polders niet in een nadeliger positie gebracht, nu zij blijkens haar statuten ten doel heeft het authentieke karakter, de integriteit, cultuur en natuur van de Nederlandse polderlandschappen te behouden.
Het beroep van Open Polders is niet-ontvankelijk.
2.1.1. Ter zitting heeft [appellant sub 2] betoogd dat het plan ten onrechte niet een ontsluiting mogelijk maakt van de provinciale weg N244 naar zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Graft-De Rijp, sectie […], nr. […], (hierna: het perceel). Dit betoog is gericht tegen een plandeel dat [appellant sub 2] niet in zijn zienswijze bestreden heeft. Zijn beroep, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Water- Natuurlijke en landschappelijke waarden" ten zuiden van de provinciale weg N244 en ten noorden van het perceel, steunt derhalve niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.1.2. De raad betoogt dat de beroepsgronden van [appellant sub 2] dat het bestaande gebruik van het perceel niet als zodanig bestemd is en dat dit bestaande gebruik in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, niet-ontvankelijk zijn omdat deze beroepsgronden niet in de zienswijze naar voren zijn gebracht.
Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. De door [appellant sub 2] naar voren gebrachte zienswijze heeft, evenals het beroepschrift, onder meer betrekking op het plandeel voor het perceel. De hiervoor genoemde gronden zijn een nadere onderbouwing van het beroep tegen dit plandeel. Nu in dit geval niet is gebleken van een in de wet of de goede procesorde gelegen beletsel, is er geen aanleiding in zoverre het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.2. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte het bestaande gebruik van het perceel voor het beweiden van schapen niet als zodanig bestemd is. Hiertoe voert hij aan dat hij ingevolge de planregels een oppervlakte van maximaal 250 m2 mag gebruiken voor het beweiden van schapen, terwijl hij het gehele perceel daarvoor gebruikt. Volgens [appellant sub 2] staat in de plantoelichting dat een intensieve veehouderij een maximale omvang van 250 m2 mag hebben. Verder is het bestaande gebruik in overeenstemming met het gemeentelijk beleid, aldus [appellant sub 2]. [appellant sub 2] betoogt voorts dat ten onrechte geen bouwvlak voor een dierenverblijf dan wel voor woningen toegekend is aan het perceel, terwijl hem wel meer malen een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend is voor een lammerhok gedurende het seizoen. Voorts wijst [appellant sub 2] erop dat voor de naastgelegen gronden ten tijde van de vaststelling van het plan een ontwerpplan in procedure was dat maximaal 15 woningen mogelijk zou maken. [appellant sub 2] betoogt tot slot dat ten onrechte de naastgelegen gronden niet in het plan zijn opgenomen.
2.2.1. De raad bestrijdt dat het bestaande gebruik van het perceel voor het beweiden van schapen niet als zodanig bestemd is, omdat aan de gronden de bestemming "Agrarisch" toegekend is. Voorts geldt volgens de raad de beperking tot een omvang van maximaal 250 m2 alleen voor agrarische bedrijven met een bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt. De raad stelt zich verder op het standpunt dat bebouwing op het perceel onwenselijk is omdat hierdoor de openheid van het landschap en het weidevogelgebied aangetast zou worden. Volgens de raad was voorheen op de naastgelegen gronden een bloembollenbedrijf gevestigd dat als zodanig bestemd was, terwijl aan het perceel nooit een bouwvlak toegekend is. De raad wijst er voorts op dat een aanvraag van [appellant sub 2] voor een milieuvergunning in 2009 voor het oprichten van een dierenverblijf afgewezen is omdat niet voldaan werd aan normen in de Wet geurhinder en veehouderij. Tot slot neemt de raad het standpunt in dat de naastgelegen gronden niet in het plan opgenomen hoefden te worden.
2.2.2. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch" toegekend zonder de aanduiding "agrarisch bedrijf".
Ingevolge artikel 1, lid h, van de planregels wordt onder agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde paardenhouderij.
Ingevolge artikel 1, lid nn wordt onder grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden onder meer bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven met daaraan ondergeschikt niet-grondgebonden agrarische activiteiten met een oppervlakte van niet meer dan 250 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
Nu aan het perceel niet de aanduiding "agrarisch bedrijf" toegekend is, volgt uit artikel 3, lid 3.2, onder a en 1 dat bebouwing op het perceel niet is toegestaan.
[appellant sub 2] gebruikt het perceel, dat ten noorden van het dorp Oost-Graftdijk en in weidevogelgebied gelegen is, voor het beweiden van schapen. Onder het voorheen geldende plan waren geen bouwwerken toegestaan op het perceel. Op de naastgelegen gronden was tot 2001 een bloembollenbedrijf gevestigd dat als zodanig bestemd was. Voor deze gronden was ten tijde van de vaststelling van het plan een ontwerpplan in procedure dat maximaal 15 woningen mogelijk zou maken. Bij besluit van 1 juli 2010 heeft de raad besloten dit ontwerpplan niet vast te stellen.
2.2.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat het bestaande gebruik van het perceel voor het beweiden van schapen niet als zodanig bestemd is, overweegt de Afdeling dat aan het perceel de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Ingevolge de planregels is binnen deze bestemming een agrarisch bedrijf dat dieren, zoals schapen, houdt toegestaan. Ook is het [appellant sub 2] ingevolge de planregels toegestaan het gehele perceel te gebruiken voor het beweiden van schapen. De beperking van agrarische activiteiten tot een maximale omvang van 250 m2 geldt immers ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, alleen voor niet-grondgebonden agrarische activiteiten, terwijl het beweiden van schapen een grondgebonden agrarische activiteit is omdat die niet in gebouwen plaatsvindt. Dat in de plantoelichting staat dat een intensieve veehouderij een maximale omvang van 250 m2 mag hebben doet daaraan niet af, reeds omdat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt. Het bestaande gebruik van het perceel voor het beweiden van schapen is derhalve als zodanig bestemd. Het betoog mist feitelijke grondslag.
Gelet op het belang van het behoud van de openheid van het landschap en het weidevogelgebied heeft de raad voorts in redelijkheid kunnen weigeren om aan het perceel een bouwvlak voor een dierenverblijf dan wel woningen toe te kennen. Daargelaten de omstandigheid dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen woningen toegestaan waren op de naastgelegen gronden wordt daarbij in aanmerking genomen dat, anders dan op de naastgelegen gronden, op het perceel onder het voorheen geldende plan geen bouwwerken toegestaan waren. De stelling van [appellant sub 2] dat hem meerdere malen een vrijstelling voor een lammerhok gedurende het seizoen verleend is, wat daarvan ook zij, leidt niet tot een ander oordeel, nu aan een vrijstelling voor een tijdelijk bouwwerk gedurende een bepaalde periode in het jaar niet het recht kan worden ontleend dat een dergelijk bouwwerk als zodanig wordt bestemd.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte de naastgelegen gronden niet opgenomen zijn in het plan, overweegt de Afdeling dat de raad, gelet op de systematiek van de Wro, in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In het betoog van [appellant sub 2] dat rechtsbescherming tegen een eventuele mogelijkheid om woningen te realiseren op de naastgelegen gronden illusoir is gemaakt, nu deze gronden niet opgenomen zijn in het plan, terwijl deze gronden wel van belang zijn voor de ontsluiting van het perceel, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het niet opnemen van bedoelde gronden in dit plan laat immers onverlet dat een belanghebbende een beroepsmogelijkheid heeft tegen een besluit van de raad tot vaststelling van een plan dat woningen mogelijk maakt voor deze gronden.
2.3. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Open Polders geheel en het beroep van [appellant sub 2], thans zijn rechtsopvolgers [appellant sub 2a] en anderen, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water- Natuurlijke en landschappelijke waarden" ten zuiden van de provinciale weg N244 en ten noorden van het perceel, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2], thans zijn rechtsopvolgers [appellant sub 2a] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012
91-703.