ECLI:NL:RVS:2012:BV1187

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111870/4/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting woning wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 januari 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoekster, wonend te Kerkrade, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Kerkrade, dat op 30 mei 2011 de sluiting van haar woning voor de duur van 12 maanden gelastte. Dit besluit was genomen naar aanleiding van het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning. De burgemeester had het bezwaar van verzoekster gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de sluiting van de woning gehandhaafd.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht had op 11 november 2011 het beroep van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de woning niet gesloten zou worden. Tijdens de zitting op 22 december 2011 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Zij voerde aan dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om vervangende woonruimte te regelen.

De voorzitter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de ernst van de situatie en het doel om de woning uit de handel te nemen. De voorzitter heeft de argumenten van verzoekster niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om de sluiting van de woning te voorkomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201111870/4/H3.
Datum uitspraak: 12 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Kerkrade,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 11 november 2011 in zaak nr. 11/1748 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de burgemeester van Kerkrade.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft de burgemeester de sluiting voor de duur van 12 maanden van de woning aan de [locatie] te Kerkrade (hierna: de woning) gelast.
Bij besluit van 29 september 2011 heeft de burgemeester het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard wat betreft de opgelegde last, die last te wijzigen en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 11 november 2011, verzonden op 17 november 2011, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2011, hoger beroep ingesteld. Zij heeft de voorzitter voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 december 2011, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Mulder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat de woning niet wordt gesloten. Daartoe voert [verzoekster] aan dat zij niet zij over voldoende financiële middelen beschikt om op korte termijn vervangende woonruimte te kunnen regelen.
2.2. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester bevoegd geacht om de last krachtens artikel 13b van de Opiumwet op te leggen, omdat onder meer een handelshoeveelheid harddrugs in de woning is aangetroffen. Dat tussen het aantreffen van de harddrugs en het besluit van 30 mei 2011 bijna zeven maanden waren verstreken, doet aan die bevoegdheid volgens de voorzieningenrechter niet af. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen aan het besluit tot sluiting ten grondslag is gelegd en het daarmee beoogde doel, te weten het definitief doorbreken van de bekendheid van de woning in kringen van handelaren en gebruikers van verdovende middelen, heeft het in beroep aangevoerde de voorzieningenrechter geen grond gegeven voor het oordeel dat met de sluiting van de woning voor een periode van twaalf maanden geen belang is gediend. De voorzieningenrechter heeft voorts de betogen van [verzoekster] dat in het besluit van 29 september 2011 geen nieuwe last is opgenomen en onduidelijk is, op welke termijn zij haar woning moet verlaten, gemotiveerd verworpen. Verder heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat sluiting voor een periode van twaalf maanden, gezien de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs en de professionaliteit bij het verkopen, afleveren verstrekken of daartoe aanwezig hebben van de verdovende middelen, niet onevenredig is. Tot slot heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester in de door [verzoekster] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om van het gevoerde handhavingsbeleid af te wijken.
2.3. [verzoekster] heeft in het hogerberoepschrift ten betogen dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt overwegend volstaan met een herhaling van de door haar in eerste aanleg aangevoerde gronden. Deze gronden zijn door de voorzieningenrechter op de hiervoor onder 2.2 vermelde wijze gemotiveerd weerlegd. Nu [verzoekster] niet heeft uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist zijn, geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in het bodemgeschil geen stand zal houden, althans geoordeeld zal worden dat de woning niet mocht worden gesloten, als de burgemeester heeft gedaan. De voorzitter ziet ook anderszins geen aanleiding om de gevraagde voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2012
581.