ECLI:NL:RVS:2012:BV1176

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105250/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvergunningplicht bij rolluiken aan de buitenzijde van een pand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Bij besluit van 19 april 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer [appellant] gelast om negen illegaal aan de buitenzijde van zijn pand geplaatste rolluiken te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en de rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 29 april 2011. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelt dat de rolluiken niet bouwvergunningvrij zijn, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken. De rolluiken zijn niet aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie aangebracht en bestaan niet voor ten minste 90% uit glasheldere doorkijkopeningen. Hierdoor is het college bevoegd om handhavend op te treden, en is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze handhaving rechtvaardigen.

Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.

Uitspraak

201105250/1/H1.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Deventer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 april 2011 in zaak nr. 10/1383 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2010 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast de illegaal aan de buitenzijde van het pand [locatie] geplaatste negen rolluiken te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juni 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Dul en A.I. Duivenvoorde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de rolluiken niet bouwvergunningplichtig zijn. Ingevolge artikel 3, onder i, van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), zoals dat luidde ten tijde van belang, zijn rolluiken bij andere gebouwen dan woningen en woongebouwen, slechts bouwvergunningvrij indien deze zijn aangebracht aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie en voor ten minste 90% uit glasheldere doorkijkopeningen bestaat. Nu de rolluiken niet aan deze kenmerken voldoen, zijn deze reeds hierom niet bouwvergunningvrij. Derhalve is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellant] herhaalt in beroep zijn betoog dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De rechtbank heeft echter op goede gronden geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. De omstandigheid dat er geen belangen van derden in het geding zijn, dat [appellant] geluidwerende voorzieningen heeft aangebracht en dat hij zich bereid heeft verklaard andere rolluiken aan te brengen, geven geen aanleiding voor het oordeel dat het college van handhavend optreden behoorde af te zien.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat er gelijke gevallen zijn, doch wijst niet op concrete situaties waarin het college niet handhavend optreedt of is opgetreden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012
17-724.