201104852/1/H1.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tubbergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 maart 2011 in zaken nrs. 09/1184 en 09/1247 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
Bij besluit van 15 april 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, [appellant] op straffe van een dwangsom gelast het bouwwerk met nummer veertien op het perceel [locatie] te Tubbergen voor 1 juli 2009 te verwijderen.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft het, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met dien verstande dat de begunstigingstermijn is verlengd tot 19 november 2009.
Bij uitspraak van 16 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. M.H.J.R. Hesselink, is verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid om de overkapping te legaliseren.
2.1.1. Voor de overkapping is een bouwvergunning vereist, zodat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet en artikel 3, onder b, tweede lid, onder c, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan). Het college is bevoegd terzake handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.1.2. Ingevolge artikel 16, onder b, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan dient de dakhelling van een bedrijfsgebouw ten minste 18º te bedragen. De overkapping voldeed niet aan de genoemde eisen uit de planvoorschriften. Het college heeft derhalve terecht vastgesteld dat voor de overkapping slechts met ontheffing bouwvergunning kon worden verleend. Nu het college niet bereid was ontheffing te verlenen en dit standpunt niet op voorhand rechtens onhoudbaar is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college voldoende heeft onderzocht dat geen sprake was van concreet zicht op legalisering.
2.2. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de hoogte van de dwangsom niet in een redelijke verhouding staat tot de overtreding. Daartoe voert hij aan dat hij geen financieel gewin ondervindt van de overkapping.
2.2.1. Voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom heeft de rechtbank terecht geen grond gezien.
Het college heeft de door haar gehanteerde handhavingsstrategie aan de hoogte van de dwangsom ten grondslag gelegd. Volgens dat beleid kan voor het oprichten van een bouwwerk zonder bouwvergunning een dwangsom van € 30.000,00 worden opgelegd. Gelet op de aard van het bouwwerk is de hoogte van de dwangsom teruggebracht tot € 5.000,00. De door [appellant] genoemde omstandigheden dat hij geen financieel gewin ondervindt van de overkapping en dat de overkapping noodzakelijk is in verband met een goede afvoer van hemelwater leveren geen grond op voor het oordeel dat een lagere dwangsom had moeten worden opgelegd. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012