201112175/2/H1.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], gevestigd te Vaassen, gemeente Epe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 oktober 2011 in zaak nr. 10/105 in het geding tussen:
[wederpartij] en haar vennoten [verzoeker] en [vennoot]
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college Autobedrijf [verzoeker] gelast onder oplegging van een dwangsom van € 5000,00 per vier weken of een gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 50.000,00, de autohandel op het perceel [locatie] te Vaassen te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het college het door [wederpartij] en haar vennoten [verzoeker] en [vennoot] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2011, verzonden op 14 oktober 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] en haar vennoten [verzoeker] en [vennoot] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2012, waar [verzoeker] en [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door J. Bovendorp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [verzoeker] heeft een aanzienlijk belang bij schorsing van het dwangsombesluit en het afwachten van de bodemprocedure nu vaststaat dat sinds vele decennia door zijn vader en door hemzelf op het perceel een autohandel is gedreven en de last ertoe strekt deze voor de uitspraak in de bodemprocedure te beëindigen. Van de zijde van het college zijn geen zwaarwegende belangen gesteld op grond waarvan de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De vraag of de rechtbank met het college terecht heeft geoordeeld, dat het gebruik van het perceel voor het exploiteren van een autohandel is geïntensiveerd, waardoor daarop het in het bestemmingsplan "Vaassen Zuid en West" neergelegde overgangsrecht niet van toepassing is, leent zich gelet op zowel de juridische als de feitelijke complexiteit ervan beter voor behandeling in de bodemprocedure.
2.2. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe van 7 januari 2010, kenmerk nr. 2009-68851, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe van 7 juli 2009, kenmerk 2009-53030;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Epe tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Epe aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012