201104829/1/H2.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2011 in zaak nr. 10/4202 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland.
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college een aantal wijzigingen aan de waterstaatkundige infrastructuur in de Legger Wateren vastgesteld.
Bij uitspraak van 10 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2011, waar [appellante] in persoon is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet draagt de beheerder zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven.
Ingevolge artikel 78, eerste lid, van de Waterschapswet maakt het algemeen bestuur de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen.
Ingevolge het tweede lid stelt het algemeen bestuur tevens de legger vast waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.
2.2. Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college 785 wijzigingen van de Legger Wateren vastgesteld. Het gaat om wijzigingen die het gevolg zijn van werken die met een ontheffing van het waterschap zijn uitgevoerd, gehonoreerde verzoeken om wijziging van de status van een watergang en/of aanpassing van beschermingszones, herziening van de in de legger vastgestelde stedelijke wateren gelegen binnen de provincie Gelderland en verbetering van fouten in de vigerende legger.
2.3. De rechtbank heeft het beroep daartegen van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard omdat de wijzigingen van de legger haar niet rechtstreeks in haar belang raken. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat in de legger een groot aantal wijzigingen is aangebracht, die op een groot gebied betrekking hebben. Ten aanzien van de drie wijzigingen die het dichtst in de buurt van het perceel van [appellante] zijn aangebracht, heeft zij ter zitting verklaard dat zij daarvan geen last heeft en zich daar niet tegen verzet. Voorts heeft zij ter zitting erkend dat zij van de overige wijzigingen, die verder verwijderd zijn van haar perceel, geen overlast ondervindt en dat haar gronden zich niet tegen die wijzigingen richten.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit van 12 oktober 2010. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat de demping van B-watergang (036309), gedeeltelijk ter plaatse van de [locatie], achter nummer […], op de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nrs. […], ten onrechte niet op de legger is ingetekend. Verder voert zij aan dat zij het met deze demping niet eens is, nu deze volgens haar illegaal is.
2.4.1. Met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende is een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Dat geldt ook voor besluiten van algemene strekking waarbij de belangen van (zeer) velen kunnen zijn betrokken. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest beroep open te stellen voor een ieder. Bij een besluit tot wijziging van een legger als hier aan de orde dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij dat besluit betrokken zijn. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder andere de uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr.
200809292/1/R3) volgt dat, om als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen worden aangemerkt, een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dient te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van andere ingezetenen van het waterschap en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.4.2. Het in beroep bestreden besluit ziet uitsluitend op wijzigingen in de legger. Dit betekent dat degene die beroep instelt tegen dat besluit niet alleen belanghebbende in de zin van de Awb is als zijn belang rechtstreeks bij een of meer van die wijzigingen is betrokken, maar ook als zijn belang rechtstreeks is betrokken bij een wijziging die - naar gesteld - ten onrechte niet in de legger is aangebracht. [appellante] voert aan dat, hoewel blijkens de toelichting op het besluit van 12 oktober 2010 de daarbij vastgestelde wijzigingen onder meer wijzigingen betreffen die het gevolg zijn van werken die met een ontheffing van het waterschap zijn uitgevoerd, bij dat besluit ten onrechte niet is vastgesteld dat een in de buurt van haar perceel gelegen watergang is gedempt. Naar het oordeel van de Afdeling kan gelet daarop niet worden staande gehouden dat [appellante] door het besluit van 12 oktober 2010 niet rechtstreeks in haar belang is geraakt. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.5.1. In beroep heeft [appellante] aangevoerd dat zij het niet eens is met de demping van een in de buurt van haar perceel gelegen watergang die ligt op de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nrs. […]. Het college heeft bij besluit van 8 april 2008 ontheffing verleend voor het dempen en compenseren van voormelde watergang. Eventuele bezwaren tegen de demping kunnen in bezwaar en (hoger) beroep tegen dat besluit aan de orde worden gesteld en niet in beroep tegen de vaststelling van de wijzigingen in de legger. Dat het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 8 april 2008 niet-ontvankelijk is verklaard wegens een termijnoverschrijding en derhalve niet inhoudelijk is beoordeeld, maakt niet dat zij in de onderhavige procedure alsnog haar bezwaren tegen het dempen van de watergang naar voren kan brengen.
2.5.2. [appellante] heeft in beroep verder betoogd dat zij bezwaar heeft tegen riooloverstorten van de gemeente in de watergang langs haar perceel. Dit betoog kan evenmin leiden tot het ermee beoogde doel, nu de riooloverstorten geen onderdeel zijn van het besluit van 12 oktober 2010 en daar, wat daar verder ook van zij, in deze procedure derhalve niet tegen kan worden opgekomen.
2.5.3. Tot slot heeft [appellante] in beroep aangevoerd bezwaar te hebben tegen het in de legger handhaven van een dijkwoning op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […], omdat deze woning al jaren weg is. Ook heeft zij aangevoerd bezwaar te hebben tegen het opnemen van een extra huisnummer bij een gebouw in de buurt van haar perceel. Het aangevoerde gaat er aan voorbij dat in de legger is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. De bedoelde waterstaatswerken worden, naar het college uiteengezet heeft, bij de terinzagelegging weergegeven op kadastrale kaarten, omdat de onderhoudsplicht, vastgelegd in de legger, onder andere gekoppeld is aan de kadastrale percelen. Hoewel op de kadastrale kaarten ook bouwwerken staan, heeft de legger daarop verder geen betrekking en brengt deze daarop ook geen wijzigingen aan. Ook dit betoog leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot het ermee beoogde doel.
2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2010 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Een redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt voorts met zich dat het door [appellante] in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2011 in zaak nr. 10/4202;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012