201102754/1/H2.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 januari 2011 in zaak nr. 10/1344 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
Bij besluit van 24 augustus 2009 heeft het college aan [wederpartij] een subsidie voor functieverandering verleend tot een bedrag van € 270.940,00 ten behoeve van de omvorming van landbouwgronden in natuurterrein.
Bij besluit van 1 maart 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 24 augustus 2009 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 20 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 maart 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 2 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 maart 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2011, waar het college is verschenen, vertegenwoordigd door mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bijgestaan door ing. M. Nijhof, werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie (hierna: de DLG), en ing. R. Wellner, taxateur bij De Lorijn raadgevers o.g. in Druten. Tevens is verschenen [wederpartij], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door ing. A. van Gellicum, werkzaam bij Kendes Rentmeesters & Adviseurs B.V.
2.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Subsidieregeling natuurbeheer Gelderland 2008 wordt subsidie functieverandering verstrekt ten behoeve van de omvorming van landbouwgronden in bos en natuurterrein.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, wordt de subsidie voor functieverandering bepaald aan de hand van het bedrag waarmee het desbetreffende terrein in waarde daalt als gevolg van de omvorming van landbouwgrond in bos of natuurterrein.
Ingevolge het tweede lid bepaalt het college het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van een door de DLG uitgevoerde taxatie.
2.2. [wederpartij] heeft op 14 januari 2009 bij het college een aanvraag om subsidie voor functieverandering ingediend ten behoeve van de omvorming van twee landbouwpercelen met een oppervlakte van totaal 7,13 ha (hierna: de percelen) in natuurterrein.
Bij besluit van 24 augustus 2009 heeft het college aan [wederpartij] een subsidie voor functieverandering verleend tot een bedrag van € 270.940,00. Hieraan ligt ten grondslag het rapport van de door de DLG ingeschakelde taxateur ing. W.B. Wellner van De Lorijn raadgevers o.g. van 16 juli 2009, waarin de waarde van de percelen in het vrije economische verkeer bij blijvende agrarische bestemming op peildatum 15 januari 2009 is getaxeerd op € 47.500,00 per ha.
[wederpartij] heeft in bezwaar een rapport overgelegd van Kendes Rentmeesters en Adviseurs B.V. van december 2009 waarin de waarde van de percelen is getaxeerd op € 65.000,00 per ha.
Bij besluit van 1 maart 2010 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] gegrond verklaard voor zover in het besluit van 24 augustus 2009 niet is gereageerd op de zienswijze van [wederpartij] en de subsidieverlening onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [wederpartij] het taxatierapport van Wellner onvoldoende heeft weerlegd en niet heeft aangetoond dat de door Wellner getaxeerde waarde niet deugdelijk is.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] zowel in bezwaar als in beroep de aan de subsidieverlening ten grondslag liggende taxatie gemotiveerd heeft bestreden en dat het daarom aan het college is om te motiveren hoe hij tot een waarde van € 47.500,00 per ha is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat het college hierin niet is geslaagd. Daarvoor is volgens de rechtbank van belang dat het taxatierapport zeer summier is en op zich zelf, alhoewel moet worden uitgegaan van de deskundigheid van de taxateur, niet overtuigend en onderbouwd is. Niet duidelijk is immers waarom bij de gegeven karakteristiek van de percelen een prijs van € 47.500,00 per ha een reële prijs is. Ter zitting heeft de door de DLG ingeschakelde taxateur Wellner aangegeven dat hij bij zijn taxatie de vergelijkingsmethode heeft gehanteerd, maar heeft hij tevens erkend dat in het rapport de referenties genoemd noch uitgewerkt zijn. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college een lijst heeft overgelegd, "prijsanalyse per grondmarktgebied", met een weergave van 11 in de periode van 1 september 2008 tot 1 april 2009 gesloten grondtransacties in Deil en omgeving variërend van een hectareprijs van € 16.474,00 tot € 85.000,00, met een gemiddelde van € 46.626,00, en dat ook die lijst geen inzicht geeft in kwalificaties als ligging en kwaliteit. Evenmin worden indicaties gegeven waarom de waarde van de percelen in vergelijking met de genoemde hectareprijzen met een waarde van € 47.500,00 reëel is. De rechtbank overweegt tot slot dat het college wel heeft gesteld dat de referentiepercelen vergelijkbaar zouden zijn, maar elk inzicht in die vergelijkbaarheid wat betreft ligging en kwaliteit ontbreekt. De rechtbank heeft het besluit van 1 maart 2010 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aan het college is om te motiveren hoe hij tot een waarde van € 47.500,00 per ha is gekomen. Het college voert aan dat nu hij zich ervan heeft vergewist of het taxatierapport van Wellner op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, hij de subsidieverlening op dat rapport mocht baseren. Volgens het college is het aan [wederpartij] om aan te tonen dat het rapport van Wellner onjuist is en is zij daarin niet geslaagd, omdat het college en Wellner alle punten van kritiek van de zijde van [wederpartij] gemotiveerd hebben weerlegd.
2.4.1. Uit het taxatierapport van Wellner en de daarop in bezwaar en beroep gegeven toelichting volgt dat bij de waardebepaling is betrokken dat de percelen gezien de grondsoort geschikt zijn voor fruitteelt, maar dat die percelen ook een aantal voor fruitteelt nadelige eigenschappen hebben die waardedrukkend zijn. Zo zijn de percelen gelegen midden in het landgoed en niet zelfstandig ontsloten op de openbare weg waardoor zij moeilijk bereikbaar zijn. Voorts zijn de percelen geaccidenteerd, is de grondwaterstand vanwege de ligging tussen de rivier en de dijk niet constant, kunnen de percelen alleen via het naastgelegen perceel worden beregend ter bescherming tegen nachtvorst en hebben de percelen niet een voor fruitteelt gewenste rechthoekige vorm. Wellner heeft de percelen, uitgaande van deze kenmerken, vergeleken met recente landbouwgrondtransacties in het gebied en is tot een waarde van € 47.500,00 per ha gekomen. Het college heeft in hoger beroep als nadere toelichting op het taxatierapport een lijst van tien transacties overgelegd die Wellner bij de waardebepaling heeft betrokken. Hoewel het wenselijk zou zijn geweest dat Wellner de in de vergelijking betrokken transacties in zijn rapport had genoemd dan wel dat die alsnog in het besluit van 1 maart 2010 waren opgenomen, is zijn aan de aan de waardebepaling ten grondslag liggende gedachtegang gelet op het voorgaande voldoende inzichtelijk en controleerbaar en biedt zijn taxatie voldoende basis voor verdere besluitvorming. Voorts heeft de DLG de door Wellner getaxeerde waarde getoetst aan het zogeheten Infogromasysteem. De bij die toetsing betrokken elf transacties van vergelijkbare landbouwpercelen in het gebied in de periode van 1 september 2008 tot 1 april 2009 zijn opgenomen in de aan het taxatierapport van Wellner gevoegde lijst "prijsanalyse per grondmarktgebied". Deze transacties komen gedeeltelijk overeen met de door Wellner geraadpleegde transacties. De DLG heeft geconcludeerd dat de door Wellner getaxeerde waarde verenigbaar is met de in het Infogromasysteem geraadpleegde transacties en het college geadviseerd de door Wellner getaxeerde waarde te volgen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, was het college niet gehouden tot een nadere motivering van de waardebepaling nu [wederpartij] met het in bezwaar ingebrachte rapport van Kendes geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de taxatie door Wellner. In bezwaar en beroep hebben het college en Wellner gemotiveerd uiteengezet dat de door Kendes gehanteerde transacties betrekking hebben op percelen die niet althans grotendeels niet de nadelen hebben zoals de percelen die hebben en daarom niet vergelijkbaar zijn. De door [wederpartij] in beroep aangevoerde transactie biedt om dezelfde reden evenmin een aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de taxatie door Wellner. Dat het waterschap in het kader van de Stimuleringsregeling Waterbergingsoevers 2010 gronden van mindere kwaliteit in de lagere uiterwaarden hoger taxeert dan de percelen, zoals [wederpartij] heeft gesteld, is daarvoor evenmin reden. Wellner heeft ter zitting toegelicht dat het waterschap met het oog op de realisatie van het doel van die regeling bereid is boven de marktwaarde te gaan. Gelet op het vorenstaande heeft het college de waardebepaling van de percelen door Wellner ten grondslag kunnen leggen aan de subsidieverlening. De Afdeling ziet, anders dan de rechtbank, dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit van 1 maart 2010 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb dient te worden vernietigd.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen het college overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van 1 maart 2010 ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 januari 2011 in zaak nr. 10/1344;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012