ECLI:NL:RVS:2012:BV0564

Raad van State

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105959/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van de gemeente Bergen om besluiten voor gasopslag Bergermeer aan te leveren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bergen tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 april 2011. De zaak betreft de weigering van de gemeente Bergen om de benodigde besluiten voor het project gasopslag Bergermeer aan te leveren. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Infrastructuur en Milieu hebben op 23 september 2010 de Voorzitter van de Tweede Kamer geïnformeerd over hun voornemen om de bevoegdheid van de gemeente over te nemen op basis van artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De ministers legden op 30 september 2010 zeven ontwerpbesluiten ter inzage, maar het college van Bergen maakte bezwaar tegen deze beslissing. De ministers verklaarden dit bezwaar op 9 februari 2011 niet-ontvankelijk.

De rechtbank Alkmaar oordeelde op 14 april 2011 dat het beroep van het college ongegrond was, waarop het college hoger beroep instelde. In de uitspraak van de Raad van State op 5 januari 2012 werd bevestigd dat de beslissing van de ministers om de bevoegdheid over te nemen geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State oordeelde dat de ministers zich op het standpunt konden stellen dat het bezwaar van het college niet-ontvankelijk was, en dat de rechtbank terecht niet op alle argumenten van het college is ingegaan. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Tevens werd een griffierecht van € 454,00 opgelegd aan het college van Bergen.

Uitspraak

201105959/2/H1.
Datum uitspraak: 5 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 april 2011 in zaken nrs. 11/508 en 10/2538 in het geding tussen:
het college
en
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, en
de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna tezamen: de ministers).
1. Procesverloop
Bij brief van 23 september 2010 heeft de Minister van Economische Zaken (thans: de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) de Voorzitter van de Tweede Kamer ervan in kennis gesteld dat hij samen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (thans: de Minister van Infrastructuur en Milieu), met het oog op de weigering van de gemeente Bergen om de voor het project gasopslag Bergermeer benodigde besluiten aan te leveren, gebruik zal gaan maken van de mogelijkheid om de bevoegdheid van de gemeente Bergen ten aanzien van deze besluiten over te nemen op grond van artikel 3.36, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
De ministers hebben met toepassing van artikel 3.36, eerste lid, van de Wro op 30 september 2010 zeven ontwerpbesluiten ten behoeve van het project "Gasopslag Bergermeer", waarvoor het college in eerste aanleg bevoegd gezag is, ter inzage gelegd.
Bij besluit van 9 februari 2011 hebben de ministers het door het college gemaakte bezwaar tegen het besluit tot toepassing van het bepaalde in artikel 3.36, eerste lid, van de Wro niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door het college daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
De ministers hebben een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TAQA Energy B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 3.36, eerste lid, van de Wro kunnen de projectminister en de minister wie het mede aangaat, indien een bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is een besluit als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, onder b, te nemen, niet of niet tijdig overeenkomstig de aanvraag beslist, dan wel een beslissing neemt die naar het oordeel van deze ministers wijziging behoeft, een beslissing nemen. In dat geval treedt dit besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien genoemde ministers voornemens zijn zelf een beslissing te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen.
2.2. Op de voorbereiding en bekendmaking van de ten behoeve van het project "Gasopslag Bergermeer" te nemen besluiten is de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, van de Wro van toepassing. Tot de te nemen besluiten behoren zeven besluiten ter zake waarvan het college het bevoegd gezag is. In het kader van de coördinatie van de besluitvorming hebben de ministers de voorbereiding en vaststelling van deze zeven besluiten met toepassing van artikel 3.36, eerste lid, van de Wro aan zich getrokken. De ministers hebben op 30 september 2010 de volgende ontwerpbesluiten ter inzage gelegd: een bouwvergunning voor het gedeeltelijk veranderen van een bestaande gaswinlocatie, een bouwvergunning voor een stroom-inkoopstation, een bouwvergunning voor een tijdelijke booruitrusting en faciliteiten, een bouwvergunning voor een tijdelijke portiersunit, een lichte bouwvergunning voor tijdelijke keten, een tijdelijke ontheffing krachtens artikel 3.22 van de Wro voor een portiersunit en keten, alsmede vergunningen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Bergen 2009.
2.3. Het college betwist het oordeel van de rechtbank dat de beslissing van de ministers om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 3.36, eerste lid, van de Wro, die blijkens de brief van 23 september 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is genomen op of voor 23 september 2010, geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het college voert hiertoe aan dat uit het systeem van artikel 3.36 van de Wro volgt dat de beslissing van de ministers om toepassing te geven aan dit artikel een besluit tot overname van de bevoegdheid van het college is. Het college voert in dit verband voorts aan dat uit de tekst van de wet, het optreden van de ministers alsmede uit de systematiek van de coördinatieregeling blijkt dat dit besluit een tweeledig rechtsgevolg heeft, te weten dat het college zelf niet langer bevoegd is tot het nemen van de besluiten en evenmin tot het ter inzage leggen van ontwerpbesluiten, het ontvangen van zienswijzen en het verwerken van die zienswijzen.
2.3.1. Artikel 3:36, eerste lid, van de Wro verbindt aan het niet of niet tijdig nemen van een beslissing omtrent de aanvraag de bevoegdheid voor de ministers een beslissing op de aanvraag te nemen. Een afzonderlijke beslissing daartoe over te gaan vereist de wet niet. Hieruit volgt dat de door het college bedoelde, uit de brief van 23 september 2010 blijkende, beslissing niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve evenmin een rechtshandeling is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is geen sprake.
De vraag of aan de voor toepassing van artikel 3.36, eerste lid, van de Wro gestelde voorwaarden is voldaan, kan, onverminderd de betekenis van artikel 1.4 van de Crisis- en Herstelwet, door beroepsgerechtigden in volle omvang aan de orde worden gesteld in het kader van de beoordeling van de in het kader van de voorziene gasopslag benodigde uitvoeringsbesluiten op grond van artikel 3.36, eerste lid, van de Wro. Deze zijn inmiddels op 29 april 2011 door de ministers genomen naast het besluit tot vaststelling op die datum van het inpassingsplan "Gasopslag Bergermeer".
De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt.
2.4. Weliswaar betoogt het college terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het in beroep aangevoerde betoog dat de ministers het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk hebben verklaard, maar dit betoog leidt niet tot het daarmee beoogde resultaat. Gelet op vorenoverwogene konden de ministers zich op het standpunt stellen dat in redelijkheid geen twijfel mogelijk is omtrent het oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, zodat zij in dit geval konden afzien van het horen van het college.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Bergen een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. D.A.C. Slump, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2012
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
604.