201104200/1/H1.
Datum uitspraak: 11 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 februari 2011 in zaak nr. 09/5376 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
Bij besluit van 24 april 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kampeerboerderij in een bestaande bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te Reusel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 april 2009, onder aanvulling van de motivering daarvan, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 24 februari 2011, verzonden op 28 februari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2011, hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en het college, vertegenwoordigd door N. Ansems, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. W. Krijger, als partij gehoord.
2.1. [vergunninghouder] exploiteert een paardenhouderij op het perceel. Op het perceel staan twee gebouwen. Het ene gebouw is in gebruik als paardenstal en het andere als werktuigenloods.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch bouwblok".
Ingevolge artikel 10.1.1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en voor het oprichten van in verband daarmee noodzakelijke gebouwen.
Ingevolge artikel 10.3.10 zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen voor het gebruik van gehele of gedeelten van bedrijfsgebouwen als kampeerboerderij, teneinde daarin groepen de gelegenheid te geven tot recreatief nachtverblijf, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. bij deze verblijfsrecreatieve functie dient minimaal een afstand van 10 m tot perceelsgrenzen in acht genomen te worden;
b. de afstand van de verblijfsrecreatieve functie tot de grens van een ander agrarisch bouwblok mag niet minder dan 30 m bedragen;
c. de afstand van de verblijfsrecreatieve functie tot de as van een openbare weg mag niet minder dan 15 m bedragen;
d. vrijstelling is uitsluitend toegestaan voor de exploitatie van een kampeerboerderij als ondergeschikte nevenfunctie bij het agrarisch bedrijf;
e. de kampeerboerderij mag als zodanig gebruikt worden voor een al dan niet aaneengesloten periode van maximaal 100 dagen per jaar;
f. uitsluitend het gebruik van (delen van) bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan;
g. door toepassing van de vrijstelling mogen in de omgeving aanwezige waarden en/of de belangen van derden niet worden geschaad;
h. er mogen geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan;
i. er dient een goed verblijfsklimaat gegarandeerd te worden;
j. er dient een landschappelijk inpassingsplan opgesteld te worden;
k. bij het verlenen van vrijstelling dient een belangenafweging plaats te vinden waarbij met name betrokken wordt de mate waarin de omringende landschappelijke, abiotische en/of natuur(wetenschappelijke), agrarische, recreatieve waarden/belangen en/of belangen van derden door toepassing van de vrijstelling (kunnen) worden geschaad.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 102, wordt onder kampeerboerderij verstaan een (voormalig) agrarisch bedrijf, waarvan de gebouwen geheel of gedeeltelijk zijn ingericht om daarin aan groepen gelegenheid te geven tot recreatief nachtverblijf (maximaal 100 dagen per jaar).
2.3. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Teneinde dit niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in verbinding met artikel 10.3.10 van de planvoorschriften, ontheffing verleend voor het gebruik van de paardenstal als recreatief nachtverblijf.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet op basis van de bouwaanvraag heeft beslist, nu mede bouwvergunning is verleend voor de functiewijziging van en de aangebrachte bouwkundige voorzieningen in de werktuigenloods, terwijl daarvoor door [vergunninghouder] geen bouwvergunning is aangevraagd.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2002 in zaak nr. 200005648/1; AB 2002, 190) is in het stelsel van de Woningwet geen plaats voor een beslissing omtrent de verlening van een bouwaanvraag anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. De rechtbank heeft miskend dat de werktuigenloods geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag om bouwvergunning van 22 januari 2009. Deze aanvraag ziet slechts op het gedeeltelijk veranderen van een agrarisch bedrijf tot logiesverblijf. Nu de in de bouwaanvraag genoemde oppervlakte van de logiesfunctie correspondeert met de op de bij de aanvraag behorende bouwtekening vermelde oppervlakte van de paardenstal, moet worden vastgesteld dat de aanvraag uitsluitend ziet op de paardenstal.
De stelling van het college dat de werktuigenloods ook onderdeel uitmaakt van de aanvraag, omdat daarbij een bouwtekening van de werktuigenloods is gevoegd, leidt niet tot een ander oordeel nu dat enkele feit, wat daar ook van zij, niet maakt dat uit de aanvraag, waarop derden moeten kunnen afgaan, voldoende kenbaar naar voren komt dat deze mede ziet op de werktuigenloods.
2.5. Gelet op het voorgaande behoeven de door [appellant] naar voren gebrachte beroepsgronden met betrekking tot de werktuigenloods geen bespreking.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen. Hij voert daartoe aan dat de paardenstal is aan te merken als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv), zodat een afstand van 50 m in acht had moeten worden genomen tussen dat gebouw en zijn bedrijf, zijnde een viskwekerij en een paardenfokkerij.
Verder wordt volgens hem niet voldaan aan de voorgeschreven afstand tot een ander agrarisch bouwblok, nu geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat zijn woning, met vrijstelling van het bestemmingsplan, buiten het bouwblok is gerealiseerd.
2.6.1. Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder geurgevoelig object verstaan een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt gebruikt.
2.6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 maart 2010 in zaak nr.
200905539/1) is gezien de definitie in artikel 1 van de Wgv voor het antwoord op de vraag of de paardenstal een geurgevoelig object is, van belang of het gebouw bestemd en geschikt is voor menselijk verblijf en of dat gebruik permanent is of daarmee vergelijkbaar. Niet in geschil is dat de paardenstal is bestemd om te worden gebruikt voor menselijk verblijf.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1 van de Wgv (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 19) valt af te leiden dat met de zinsnede "permanent of [op] een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik" bedoeld is bescherming te bieden tegen langdurige blootstelling.
In aanmerking genomen dat het gebruik van de in de paardenstal te vestigen kampeerboerderij is gericht op het bieden van recreatief (nacht)verblijf voor beperkte duur, te weten een vakantieperiode van maximaal enkele achtereenvolgende weken, heeft de rechtbank terecht overwogen dat van permanent of daarmee gelijk te stellen gebruik voor menselijk verblijf geen sprake is, zodat de paardenstal niet valt aan te merken als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv.
De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat het college bij het bepalen van de afstand tussen de paardenstal en een ander agrarisch bouwblok, als bedoeld in artikel 10.3.10, onder b, van de planvoorschriften, terecht geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de woning van [appellant] met vrijstelling buiten het bouwblok is gerealiseerd. Bij de vaststelling van deze afstand dient te worden uitgegaan van het in het bestemmingsplan neergelegde bouwblok.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van het college tot verlening van bouwvergunning ten behoeve van de werktuigenloods in stand is gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 1 oktober 2009 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit zal worden vernietigd, nu het college, gelet op rechtsoverweging 2.4.1, het besluit van 24 april 2009, waarbij het mede heeft besloten bouwvergunning te verlenen ten behoeve van de werktuigenloods, terwijl dat niet is aangevraagd, ten onrechte in stand heeft gelaten. Het besluit van 24 april 2009 zal worden herroepen, voor zover daarbij bouwvergunning ten behoeve van de werktuigenloods is verleend. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 februari 2011 in zaak nr. 09/5376, voor zover daarbij het besluit van 1 oktober 2009 van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot verlening van bouwvergunning ten behoeve van de werktuigenloods in stand is gelaten;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 1 oktober 2009, voor zover daarbij het besluit van 24 april 2009 tot verlening van bouwvergunning ten behoeve van de werktuigenloods in stand is gelaten;
V. herroept het besluit van 24 april 2009, voor zover daarbij bouwvergunning ten behoeve van de werktuigenloods is verleend;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012