2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem bij overdracht aan Griekenland een behandeling in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) staat te wachten. Daartoe betoogt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat zijn overdracht aan Griekenland schending van dat artikel oplevert omdat hij daar als ongewenstverklaarde vreemdeling geen asielverzoek kan indienen, dat zijn verzoek onmiddellijk zal worden afgewezen en hij het risico loopt te worden overgedragen aan Irak.
2.1.1. In het arrest van 21 januari 2011 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland, zaak nr. 30696/09, JV 2011/68 is onder meer overwogen dat, vanwege de tekortkomingen in de behandeling van de asielaanvraag van de betrokken vreemdeling door de Griekse autoriteiten en het risico dat hij loopt op direct of indirect refoulement zonder serieuze beoordeling van zijn asielaanspraken en zonder toegang tot een effectief rechtsmiddel, de toepassing van het asielrecht in Griekenland in strijd is met artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 3 van het EVRM. Het EHRM wijst daartoe, samengevat weergegeven, op tekortkomingen in de toegang tot de procedure, tekortkomingen in het onderzoek van de aanvragen, het ontbreken van voldoende informatie voor asielzoekers over de te volgen procedures, gebrekkige communicatie tussen de autoriteiten en de asielzoekers onder meer vanwege de dubbelzinnige tekst van een informatiefolder, het gebrek aan tolken, onvoldoende training voor het personeel dat gehoren moet afnemen, het ontbreken van voldoende effectieve rechtsbijstand en de vertragingen bij het nemen van een beslissing. Voorts betrekt het EHRM bij zijn beoordeling dat afwijzende beslissingen onvoldoende worden gemotiveerd en dat asielaanvragen in Griekenland slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd.
Gelet op onder meer de risico's die voortvloeien uit de gebreken in de Griekse asielprocedure, komt het EHRM tot het oordeel dat overdracht door België naar Griekenland in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Gelet daarop klaagt de vreemdeling terecht dat ook zijn overdracht aan die lidstaat vanwege de gebreken in de asielprocedure daar in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in het hogerberoepschrift is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 24 september 2009 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
2.3. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.