ECLI:NL:RVS:2011:BU9477

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104979/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en registratie gastouderbureaus

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag die aan de appellant was verleend door de Belastingdienst. Op 20 juni 2009 heeft de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat gedeeltelijk gegrond werd verklaard door de Belastingdienst op 22 juni 2010. De rechtbank Breda heeft op 30 maart 2011 de besluiten van de Belastingdienst vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 28 december 2011 geoordeeld dat de Belastingdienst terecht heeft gesteld dat de appellant geen recht meer had op kinderopvangtoeslag vanaf de uitschrijving van het gastouderbureau uit het gemeentelijke register van Gorinchem op 20 oktober 2008. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de besluiten van de Belastingdienst van 22 juni en 7 juli 2010 samenhangen met het bezwaar van de appellant. De Raad van State heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij een overeenkomst had met een geregistreerd gastouderbureau in Hoogeveen na de uitschrijving van het bureau in Gorinchem.

De Raad van State concludeert dat de Belastingdienst zijn bevoegdheid om de voorschotten te herzien correct heeft toegepast en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201104979/1/H2.
Datum uitspraak: 28 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 maart 2011 in zaken nrs. 10/2903 en 10/3313 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] verleende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat [appellant] vanaf 10 oktober 2008 (lees 20 oktober 2008) geen recht meer heeft op kinderopvangtoeslag. Bij besluit van 7 juli 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op € 1.388,86 over de periode januari tot en met september 2008 en op € 896,04 voor de maand oktober 2008.
Bij uitspraak van 30 maart 2011, verzonden op 31 maart 2011, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 22 juni en 7 juli 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 mei 2011.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 30 november 2011 en 2 november 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 van toepassing. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, wordt onder gastouderbureau verstaan: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder j, wordt onder houder verstaan: degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, voor zover hier van belang, houdt het college een register bij van gemelde gastouderbureaus. In het register worden na een melding onverwijld de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 45, tweede lid, zijn verstrekt.
Ingevolge het vijfde lid ligt het register ter gemeentesecretarie kosteloos voor een ieder ter inzage.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, doet de houder van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onverwijld mededeling aan het college.
Ingevolge artikel 48, tiende lid, wordt, voor zover hier van belang, indien blijkt dat de kwaliteit van het gastouderbureau niet langer naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van deze wet gestelde regels of dat de houder niet voldoet aan enige verplichting die op grond van deze wet op hem rust, het gastouderbureau uit het register verwijderd.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, ziet het college toe op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde regels, onderscheidenlijk de krachtens artikel 65 gegeven aanwijzingen en bevelen en de krachtens artikel 66, eerste lid, gegeven bevelen tot sluiting dan wel de krachtens artikel 66, tweede lid, uitgevaardigde verboden. Het college wijst ambtenaren van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (hierna: de GGD) aan als toezichthouder.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling Awir), gelezen in samenhang met het vijfde lid, - voor zover hier van belang -, doet, indien een voorschot is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging voordoet van het geregistreerde gastouderbureau, de belanghebbende daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), voor zover deze regeling luidde ten tijde en voor zover hier van belang, vindt verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaats indien is gebleken dat de houder niet langer het gastouderbureau in de gemeente exploiteert.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaatsvinden, indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 62 van de wet is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.
Ingevolge het derde lid maakt het college de verwijdering van gegevens uit het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
2.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de besluiten van de Belastingdienst van 22 juni en 7 juli 2010 zijn op te vatten als samenstellende bestanddelen van het in heroverweging genomen besluit op het door [appellant] tegen het besluit van 20 juni 2009 gemaakte bezwaar, faalt. Tussen de twee besluiten die onmiskenbaar zijn genomen op het bezwaar van [appellant], bestaat een onverbrekelijke samenhang. De rechtbank is terecht en in overeenstemming met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tot die slotsom gekomen en heeft in dat verband met juistheid verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011, zaaknr. 201002516/1/H2, www.raadvanstate.nl. De Afdeling zal deze besluiten hierna gezamenlijk noemen het besluit op bezwaar.
2.3. De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] vanwege de uitschrijving van het door hem ten behoeve van de kinderopvang ingeschakelde [gastouderbureau] uit het register van de gemeente Gorinchem op 20 oktober 2008, vanaf die datum geen recht meer heeft op kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en daarin aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen, en om die reden vernietigde, besluit op bezwaar in stand te laten.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand heeft gelaten. Hij voert aan dat de rechtbank buiten haar bevoegdheid is getreden en heeft verzuimd hem in de gelegenheid te stellen nader bewijs over te leggen. Hij voert in dat verband verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat het [gastouderbureau] na de uitschrijving uit het register van de gemeente Gorinchem is voortgezet in de gemeente Hoogeveen en dat zijn contractuele relatie met dat bureau niet is gewijzigd, zodat hem niet mag worden tegengeworpen dat hij deze wijziging niet aan de Belastingdienst heeft medegedeeld.
2.4.1. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen in stand te laten, buiten haar bevoegdheid is getreden, faalt. Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. In een geval als het onderhavige kan daartoe uit een oogpunt van proceseconomie aanleiding zijn indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit waarbij beslissend is of de inhoud van het vernietigde besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank heeft derhalve terecht de inhoud van het besluit op bezwaar beoordeeld aan de hand van de door [appellant] ingediende beroepsgronden. Anders dan [appellant] betoogt, heeft hij zich over de inhoud van het besluit op bezwaar in voldoende mate kunnen uitlaten.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
9 november 2011 in zaak nr. 201101696/1/H2; www.raadvanstate.nl) dient degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van feitelijke vestiging, is dit college belast met het toezicht op de in zijn gemeente gevestigde gastouderbureaus en verwijdert dit college het gastouderbureau indien dat niet meer voldoet aan gestelde kwaliteitseisen uit het register. Gelet hierop dient het gastouderbureau te Hoogeveen wat betreft de toepassing van de Wko als een ander gastouderbureau te worden aangemerkt dan het gastouderbureau te Gorinchem. Het gastouderbureau te Gorinchem is op 20 oktober 2008 door het college uit het gemeentelijke register verwijderd wegens het niet voldoen aan de (kwaliteits)eisen van de Wko. De verwijdering uit het gemeentelijke register is overeenkomstig artikel 9, derde lid, van de Regeling bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008.
2.4.3. Voor toepassing van de Wko moet in dit geval worden uitgegaan van twee afzonderlijke gastouderbureaus, één na melding geregistreerd te Gorinchem welke melding later uit het gemeentelijke register is verwijderd en één na melding geregistreerd te Hoogeveen, beide dus onderworpen aan het toezicht van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente van vestiging. Nu sprake is van twee afzonderlijke gastouderbureaus, kan kinderopvang door het gastouderbureau te Hoogeveen ingevolge artikel 52 gelezen in samenhang met artikel 56, tweede lid, van de Wko, mede gezien overweging 2.4.2., niet plaatsvinden op grond van een overeenkomst welke ziet op het gastouderbureau te Gorinchem, wat van de inhoud van die overeenkomst verder ook zij.
2.4.4. Gelet op de publicatie van de verwijdering van [gastouderbureau] uit het gemeentelijke register te Gorinchem, had [appellant] van die verwijdering op de hoogte kunnen zijn. Dat [appellant] niet in Gorinchem woont, maakt dat niet anders. Nu [appellant] in zee is gegaan met een in een andere gemeente gevestigd gastouderbureau, ligt het op zijn weg zich op andere wijze op de hoogte te houden van veranderde omstandigheden omtrent de registratie van het gastouderbureau. Daar komt nog bij dat aanvragers die van de bemiddeling van [gastouderbureau] te Gorinchem gebruik maakten in oktober 2008 door de Belastingdienst schriftelijk op de hoogte zijn gesteld dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst een onderzoek is gestart naar het [gastouderbureau]. In verband hiermee heeft de Belastingdienst de uitbetaling van maandelijkse voorschotten kinderopvangtoeslag tijdelijk stopgezet. Gezien deze omstandigheden had het op de weg van [appellant] gelegen het register, dat ingevolge artikel 46, vijfde lid, van de Wko kosteloos voor een ieder op de gemeentesecretarie ter inzage ligt, te raadplegen of zich anderszins te laten informeren omtrent de registratie van het gastouderbureau.
Terecht heeft de rechtbank in dit verband verder overwogen dat de door [appellant] bij zijn bezwaarschrift gevoegde email van de gemeente Hoogeveen waarin is verklaard dat het in Hoogeveen gevestigde gastouderbureau in het register kinderopvang van de gemeente staat ingeschreven niet als een mededeling van wijziging van gastouderbureau kan worden aangemerkt. Aan de door [appellant] overgelegde email van de gemeente Hoogeveen, waarin is verklaard dat het in Hoogeveen gevestigde gastouderbureau in het register van de gemeente staat ingeschreven heeft de rechtbank terecht niet de betekenis gehecht die daaraan volgens [appellant] aan moet worden toegekend. De registratie van dat gastouderbureau is immers slechts relevant indien [appellant] met dat bureau een overeenkomst heeft gesloten. Zoals de Belastingdienst in verweer in hoger beroep nader heeft toegelicht en door [appellant] niet is betwist, heeft [appellant] over de periode van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 geen schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau te Hoogeveen overgelegd, zodat het voor gehouden moet worden dat hij over die periode niet beschikte over een overeenkomst met een geregistreerd gastouderbureau. Dit leidt er ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko toe dat hij over die periode geen aanspraak had op kindertoeslag.
2.5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst van zijn bevoegdheid om tot herziening van de toegekende voorschotten over te gaan gebruik heeft kunnen maken.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet op alle beroepsgronden is ingegaan kan dan ook niet tot het ermee beoogde doel leiden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011
47.