201104909/1/H1.
Datum uitspraak: 28 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Veere,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 maart 2011 in zaken nrs. 09/1036 en 10/188 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft het college een verzoek van [appellant], om handhavend op te treden tegen de eigenaar van de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 2 september 2009 heeft het college een verzoek van [appellant], om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van een aanbouw van de woning aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 17 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen deze afwijzingen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2011, waar [appellant sub 1a], bijgestaan door mr. K. Baoutou, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. G. Bussink, verschenen. Aan de zijde van [appellant] is tevens mr. J. de Keuning verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op zijn bezwaren, doch het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Ter zitting heeft [appellant] erkend dat niet in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd. Derhalve heeft de rechtbank terecht geconstateerd dat geen sprake is van een overtreding, nu in overeenstemming met de onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd. De rechtbank heeft echter ten onrechte daaraan de conclusie verbonden dat [appellant] geen belang had bij een oordeel over zijn beroep. De constatering dat geen sprake is van een overtreding behelst immers een inhoudelijk oordeel over de in beroep aangevoerde gronden. Derhalve had de rechtbank het beroep van [appellant] niet niet-ontvankelijk, maar ongegrond moeten verklaren.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van 27 oktober 2009 en 12 januari 2010 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. In deze situatie bestaat voorts geen aanleiding om te bepalen dat het door [appellant] betaalde griffierecht door het college wordt vergoed. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt echter met zich dat - naar analogie van artikel 52, vijfde lid, van die wet - griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 maart 2011 in zaken nrs. 09/1036 en 10/188;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffiereht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011