201105962/1/H1.
Datum uitspraak: 28 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden wonend te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011 in zaak nr. 10/9212 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft het college geweigerd handhavend op te treden aangaande de instelling van de ventilatie-installatie in een parkeergarage aan de Rozenboomlaan 1 te Voorburg.
Bij besluit van 1 december 2010 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 11 juli 2011 en 3 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [appellant sub 2], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.W. Kroese en F.A.M. van der Hulst, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de Vereniging van Eigenaren De Roozenburcht (hierna: de VvE), vertegenwoordigd door mr. A. Barada, gehoord.
2.1. De parkeergarage behoort bij het appartementencomplex De Roozenburcht en heeft een oppervlakte van ongeveer 535 m2.
2.2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, draagt de eigenaar van een bouwwerk er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, draagt een ieder die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Ingevolge artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, voor zover thans van belang, worden bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregels van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003, wordt onder verblijfsruimte verstaan een ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden.
Ingevolge artikel 3.54, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een bestaand bouwwerk een zodanige voorziening voor luchtverversing van een verblijfsruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.
Ingevolge het tweede lid wordt, voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.54 voorschriften zijn aangewezen, voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. De voor de gebruiksfunctie 'het stallen van motorvoertuigen' aangewezen voorschriften zijn artikel 3.55, 3.56, eerste, tweede, derde en zesde lid, artikel 3.57 en artikel 3.59 van het Bouwbesluit 2003.
Ingevolge artikel 1.5, behoeft niet te worden voldaan aan een in het tweede tot en met zesde hoofdstuk gesteld voorschrift dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot een bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde eis, voor zover anders dan door toepassing van dat voorschrift het bouwwerk of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift.
2.3. Uit de stukken blijkt dat de ventilatie-installatie in de parkeergarage overeenkomstig de door het college, na ingewonnen advies bij het door de overheid ter zake gecertificeerde bedrijf Notra B.V., verleende goedkeuring, als volgt is ingesteld (ppm staat voor parts per million: aantal deeltjes verontreiniging per miljoen deeltjes lucht):
- niveau 1: bij 0-15 ppm geen ventilatie;
- niveau 2: bij 15-100 ppm wordt 50% van 3 liter/s/m2 geventileerd;
- niveau 3: bij 100-120 ppm wordt 100% van 3 liter/s/m2 geventileerd;
- niveau 4: bij 120 ppm en hoger moet de parkeergarage ontruimd worden.
Voorts wordt een gasdetectiesysteem gebruikt, bestaande uit twee CO-sensoren en twee LPG-sensoren.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ventilatie in de parkeergarage voldoet aan het Bouwbesluit 2003, zodat zij ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college niet bevoegd was ter zake handhavend op te treden. [appellanten] voeren hiertoe aan dat zij geuroverlast ervaren in hun portiek, hetgeen gezondheidsrisico's tot gevolg heeft. Volgens hen leidt de omstandigheid dat, in afwijking van NEN-norm 2443, bij een lagere concentratie dan 15 ppm niet geventileerd wordt, gevaar voor de gezondheid op, en is het de taak van het college en Notra B.V. om te onderbouwen waarom er van deze norm mag worden afgeweken. Verder stellen zij dat adviesbureau Nieman, anders dan de rechtbank overweegt, wel degelijk rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van twee stuwdrukventilatoren in de garage. Ten slotte stellen zij dat de ventilatie-installatie pas inschakelt wanneer de aanwezige concentraties van schadelijke stoffen reeds te hoog zijn geworden.
2.4.1. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de luchtverversing in de parkeergarage niet voldoet aan artikel 3.54, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003. Evenals het college, is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat niet het voldoen aan NEN-norm 2443 maatgevend is, doch het antwoord op de vraag of, met toepassing van artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003, de luchtverversing gelijkwaardig is aan het in artikel 3.54, eerste lid, opgenomen vereiste.
Zoals het college en de VvE ter zitting hebben toegelicht, bestaat geen aanleiding aan te nemen dat het ventilatiesysteem niet inschakelt zodra de concentratie van gevaarlijke stoffen het niveau van 15 ppm bereikt. Voorts is gebleken dat deze waarde aanzienlijk lager is dan de in NEN-norm 2443 opgenomen zogeheten Maximaal Aanvaarde Concentraties van een schadelijke stof, volgens welke het CO-gehalte van de lucht in een ruimte maximaal 25 ppm mag bedragen wanneer een persoon zich daar maximaal acht uren ophoudt, terwijl de concentratie 120 ppm mag bedragen, wanneer een persoon zich er tot 30 minuten ophoudt. Tevens wordt, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, van belang geacht dat vanaf 15 ppm, de afzuiging van schadelijke stoffen aanzienlijk krachtiger is dan NEN-norm 2443 voorschrijft. Het college heeft voorts in aanmerking mogen nemen dat het toegangshek tot de parkeergarage een open constructie is en het een kleine parkeergarage betreft, die alleen door de bewoners van het appartementencomplex, en bijvoorbeeld niet door winkelend publiek, wordt gebruikt. In de garage kunnen niet meer dan 22 auto's worden geparkeerd, waardoor het aantal verkeersbewegingen beperkt is, terwijl de gebruikers van de garage zich daar slechts gedurende korte tijd ophouden.
Het betoog van [appellanten] dat de door hen gestelde gezondheidsrisico's als gevolg van het functioneren van de ventilatie-installatie blijken uit het rapport "Ventilatie-energie in parkeergarages" van onderzoeksinstituut ECN van maart 2005, wordt niet gevolgd, nu dit een algemeen rapport is, dat geen betrekking heeft op de onderhavige parkeergarage. Dat met het rapport "2nd opinion ventilatie stallingsgarage Rozenboomlaan" van adviesbureau Nieman van 3 december 2009, de gestelde gezondheidsrisico's zijn aangetoond, hebben zij evenmin aannemelijk gemaakt, nu, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, Notra B.V. in haar brief van 26 maart 2010 de conclusie van Nieman dat het realiseren van een basisventilatie gewenst is, en dat de CO- en LPG-detectie niet optimaal geprojecteerd is, gemotiveerd heeft weerlegd.
De door [appellanten] overgelegde brief van 5 oktober 2011 van een arts maatschappij en gezondheid verbonden aan de GGD Zuid-Holland West, waarin deze aangeeft dat de uitlaatgassen die door hem zijn waargenomen in het portiek bij de appartementen van [appellanten], hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn uit de parkeergarage en dat deze de gezondheid negatief zouden kunnen beïnvloeden, maakt evenmin aannemelijk dat van onaanvaardbare gezondheidsrisico's sprake is, nu deze uitlating niet is onderbouwd, en voorts niet is gebleken dat deze arts deskundig is op het terrein van ventilatie-installaties in parkeergarages. De brief van de brandweer van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 17 mei 2006 die [appellanten] hebben overgelegd, leidt evenmin tot een ander oordeel, reeds omdat de ventilatie-installatie na deze datum is aangepast, hetgeen voor het college aanleiding was de installatie bij brief van 22 april 2009 goed te keuren.
Hetgeen [appellanten] voor het overige betogen, is een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep hebben [appellanten] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de luchtverversing in de parkeergarage zodanig is dat de van toepassing zijnde bepalingen van het Bouwbesluit 2003 niet worden overtreden, zodat het college niet bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
2.5. Ten aanzien van het verzoek van [appellanten] aan de Afdeling om het gemeentebestuur te verplichten het Bouwbesluit 2003 volledig en aantoonbaar na te leven, zodat hun veiligheid en de bescherming van hun gezondheid blijvend worden gewaarborgd, wordt overwogen dat dit verzoek hier niet aan de orde kan komen, reeds omdat in hoger beroep slechts de uitspraak van de rechtbank ter beoordeling staat, waarbij de rechtbank de rechtmatigheid van het besluit van 1 december 2010 had te beoordelen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011