ECLI:NL:RVS:2011:BU9462

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012795/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestemmingsplan met betrekking tot herinrichting perceel in Breda

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellante, gevestigd te Ulvenhout, tegen het besluit van de raad van de gemeente Breda, dat op 30 september 2010 het bestemmingsplan "Breda Zuid, [locatie]" heeft vastgesteld. De appellante heeft op 29 december 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State, omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt voor de vestiging van een seksinrichting op haar perceel. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 november 2011.

De appellante stelt dat zij geen zienswijze heeft ingediend omdat de raad niet heeft aangegeven dat een seksinrichting uitgesloten zou zijn van het gebruik voor horeca. De Afdeling overweegt dat het beroep van de appellante niet steunt op een eerder ingediende zienswijze en dat zij redelijkerwijs verweten kan worden dat zij geen zienswijze heeft ingediend. Het ontwerpplan voorzag enkel in de bestemming "Wonen" zonder enige aanduiding voor een seksinrichting. De raad heeft het bestemmingsplan niet gewijzigd op een manier die de gebruiksmogelijkheden van de appellante zou beperken ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

De Afdeling concludeert dat het beroep van de appellante niet-ontvankelijk is, omdat zij niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 8.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak wordt gedaan in naam der Koningin, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de appellante in het ongelijk stelt en het beroep niet-ontvankelijk verklaart. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201012795/1/R3.
Datum uitspraak: 28 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Ulvenhout, gemeente Breda,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2010, kenmerk 36357, heeft de raad het bestemmingsplan "Breda Zuid, [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2010, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [directeur], en de raad, vertegenwoordigd door P. Ruis en G.M.J. van Gastel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een herinrichting van het perceel [locatie] te Breda teneinde de realisatie van drie woningen en een horecagelegenheid mogelijk te maken.
2.2. Het beroep van [appellante], eigenaar van het perceel, is gericht tegen de planregeling voor zijn perceel voorzover daarin niet is voorzien in de mogelijkheid op het perceel een seksinrichting te (her)vestigen.
Verder voert [appellante] aan dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht omdat de raad niet kenbaar heeft gemaakt dat een seksinrichting zou worden uitgesloten van het gebruik voor horeca.
2.3. Het beroep van [appellante] steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
2.4. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. In het ontwerpplan was voor het perceel alleen de bestemming "Wonen" zonder enige aanduiding opgenomen. Reeds het ontwerpplan voorzag derhalve niet in een bestemming op grond waarvan een seksinrichting was toegelaten. Niet valt in te zien dat dit voor [appellante] niet kenbaar was. Weliswaar is het plan ten opzichte van het ontwerp gewijzigd vastgesteld, maar deze wijziging strekt niet verder dan het plan in overeenstemming te brengen met de inmiddels aan [appellante] op zijn aanvraag op grond van het vorige bestemmingsplan verleende reguliere bouwvergunning eerste fase voor het veranderen van het pand in een lunchroom en een woning. Het perceel had in het voorheen geldende bestemmingsplan "Breda Zuid" de bestemming "Woongebied" en aanduiding "café". De raad heeft met het voorliggende plan de planologische gebruiksmogelijkheden van [appellante] voor het perceel met het opnemen van de aanduiding niet beperkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan en reeds hierom heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om mededeling te doen over de in het vast te stellen plan vervatte gebruiksmogelijkheden van het perceel. Gelet op het voorgaande kan [appellante] redelijkerwijs worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Het betoog faalt.
Overigens is het plan opgesteld naar aanleiding van een verzoek van [appellante] om op het perceel drie woningen te kunnen realiseren. Daarin voorzag het ontwerpplan ook. Met de toevoeging van de aanduiding "horeca" in het vastgestelde plan kan [appellante] het perceel naar eigen keuze gebruiken voor drie (of minder) woningen en/of horeca, mits hij de benodigde vergunningen bezit.
2.5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011
350-661.