ECLI:NL:RVS:2011:BU9453

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105964/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • P.A. Offers
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan voor herontwikkeling De Riethorst te Geertruidenberg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg ongegrond werd verklaard. Het college had op 12 januari 2010 vrijstelling van het bestemmingsplan verleend aan Stichting WSG voor de herontwikkeling van het gebied De Riethorst, inclusief de bouw van een woongebouw met 14 appartementen voor jongeren met een autistische stoornis. Appellanten, wonend te Geertruidenberg, waren het niet eens met deze vrijstelling en de daaropvolgende bouwvergunning die op 8 maart 2010 werd verleend. Ze stelden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat de adviezen van de Monumentencommissie niet op deugdelijke wijze tot stand waren gekomen.

De Raad van State heeft de zaak op 10 november 2011 ter zitting behandeld. De appellanten voerden aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de Monumentencommissie niet voldeed aan de eisen van de Verordening monumentencommissie 2003. De Raad van State oordeelde dat de adviezen van de Monumentencommissie, ondanks de aanwezigheid van twee leden tijdens de vergadering, geldig waren en dat het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan kon verlenen. De rechtbank had terecht overwogen dat het college voldoende rekening had gehouden met de waarden van het beschermde stadsgezicht en dat de bouwhoogten in overeenstemming waren met het beeldkwaliteitsplan.

Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201105964/1/H1.
Datum uitspraak: 28 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1a] en [appellant sub 1b], wonend te Geertruidenberg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 april 2011 in zaak nr. 10/4714 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2010 heeft het college aan Stichting WSG vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor de herontwikkeling van het gebied De Riethorst en omgeving.
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] met gebruikmaking van de bij het besluit van 12 januari 2010 verleende vrijstelling, reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met 14 appartementen op het perceel [locatie] te Geertruidenberg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 september 2010 heeft het college het door onder meer [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de omschrijving van de bouwvergunning gewijzigd in "oprichten woongebouw met 14 appartementen voor autistische jongeren op de locatie van het huidige Prisma-gebouw", alsmede ontheffing verleend van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Geertruidenberg 2007, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2011, verzonden op 18 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2011, waar [appellanten], bijgestaan door mr. C. Billen, en het college, vertegenwoordigd door W.H.C.M. Lemoine-Mutsaers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van 14 appartementen voor jongeren met een stoornis in het autistisch spectrum. Het appartementencomplex maakt onderdeel uit van het project De Riethorst en omgeving, dat tevens betrekking heeft op het vernieuwen van het bestaande zorgcomplex De Riethorst, de bouw van een supermarkt en ongeveer 30 woningen aan de Venestraat, alsmede van een parkeerkelder met ongeveer 300 parkeerplaatsen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Geertruidenberg Kom" (hierna: het bestemmingsplan), rust op het perceel de bestemming "Maatschappelijke doeleinden".
Vast staat dat het bouwplan hiermee in strijd is, omdat de voor deze locatie maximaal toegestane hoogte van 6 m met 7,27 m wordt overschreden, en omdat het gebouw niet binnen het bouwvlak is voorzien. Om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de samenstelling van de Monumentencommissie Geertruidenberg (hierna: de monumentencommissie), die in de adviezen van 7 september 2009 en 6 september 2010 positief over het bouwplan heeft geoordeeld, ten tijde van die advisering niet voldeed aan de eisen die daaraan in de Verordening monumentencommissie 2003 worden gesteld, zodat deze adviezen niet op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen.
2.3.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting, blijkt dat tijdens de vergadering van de monumentencommissie die heeft geleid tot het advies van 7 september 2009, drie leden aanwezig waren, hetgeen in overeenstemming is met de toen geldende Verordening monumentencommissie 2003. Op 28 januari 2010 is een nieuwe Verordening monumentencommissie vastgesteld. Op grond van deze verordening dient met drie leden te worden vergaderd, maar kan de vergadering bij verhindering plaatsvinden met twee leden. Tijdens de vergadering die heeft geleid tot het advies van 6 september 2010, waren twee leden aanwezig. Het betoog van [appellanten] dat bedoeld advies op ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen, omdat de nieuwe verordening niet op het bouwplan van toepassing is nu deze dateert van na het besluit van 8 maart 2010, leidt niet tot het door hen daarmee beoogde doel, reeds omdat ook op grond van de verordening uit 2003 de monumentencommissie kon vergaderen met minder dan drie leden.
Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de voormelde twee leden niet over de vereiste expertise beschikken faalt eveneens. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat bedoelde personen deskundig zijn op de terreinen die in de Verordeningen monumentencommissie zijn voorgeschreven.
2.4. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan kon verlenen. Zij voeren hiertoe aan dat, samengevat weergegeven, het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan geen afbreuk doet aan het beschermde stadsgezicht.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de verlening van de vrijstelling voldoende rekening is gehouden met de waarden van het beschermde stadsgezicht, en dat het daarbij betekenis heeft mogen toekennen aan het Beeldkwaliteitsplan Riethorst en omgeving (hierna: het beeldkwaliteitsplan) en aan de cultuurhistorische analyse, waarmee de monumentencommissie in november 2009 heeft ingestemd en die daarna onderdeel is gaan uitmaken van de ruimtelijke onderbouwing. Het betoog van [appellanten] dat uit een inspectierapport van de Erfgoedinspectie van juni 2010 blijkt dat in de oude kern van Geertruidenberg de waarden van het beschermde stadsgezicht worden aangetast, en dat bij de behandeling van het bouwplan de cultuurhistorische waarden niet kaderstellend zijn geweest, faalt reeds omdat, naar ter zitting is gebleken, dit rapport ziet op een andere locatie dan die waar het bouwplan op ziet. Het betoog van [appellanten] dat de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, thans Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (hierna: de rijksdienst), zich in zijn brief van 22 april 2009 kritisch heeft uitgelaten over de herziening van het bestemmingsplan die tevens ziet op de gronden waar het bouwplan is gelegen, treft evenmin doel nu, naar ter zitting is gebleken, van de rijksdienst inmiddels een positief advies is ontvangen. Daarbij komt dat, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, een positief advies van de rijksdienst niet is vereist. Ter zitting is voorts gebleken dat volgens het beeldkwaliteitsplan, dat betrekking heeft op het gehele plangebied, de bouwhoogten toenemen naarmate het centrum van Geertruidenberg dichter wordt genaderd en in het centrum hoogten van dertien tot zestien meter voorkomen.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het door [appellanten] overgelegde rapport van [partij] van 27 november 2010, niet leidt tot het oordeel dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het beschermde stadsgezicht. De kritiek van [partij] op het bouwplan betreft het advies van de rijksdienst van 22 april 2009 en het standpunt van de commissie bezwaarschriften dat uit het advies van de monumentencommissie van 7 september 2009 niet kan worden opgemaakt dat de monumentencommissie tevens een welstandstoets heeft verricht. Wat er ook zij van de door [appellanten] overgelegde brief van [gemachtigde] van 20 juni 2011, waarin deze de deskundigheid van [partij] heeft toegelicht, is met het advies van de monumentencommissie van 6 september 2010 aan de opmerking van de commissie bezwaarschriften tegemoetgekomen, en heeft de rijksdienst, zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, zich inmiddels positief uitgesproken over het bouwplan.
Het betoog faalt.
2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat als gevolg van een te plaatsen ondergrondse afvalcontainer parkeerplaatsen komen te vervallen, met welke omstandigheid geen rekening is gehouden bij het verlenen van de ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening, is komen vast te staan dat deze container onderdeel uitmaakte van de aanvraag om bouwvergunning en dat daarmee aldus bij het vaststellen van de parkeerbehoefte rekening is gehouden. Naar het college ter zitting heeft toegelicht, is nog niet bekend of de container op de plek zal worden geplaatst die op de bouwtekening is aangegeven, maar staat wel vast dat zich noch op die locatie, noch op de door het college in aanmerking genomen alternatieve locatie, thans een parkeerplaats bevindt, zodat van het vervallen van parkeerplaatsen geen sprake kan zijn.
Ook dit betoog faalt.
2.6. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank, in navolging van het college, niet heeft onderkend dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een onevenredige aantasting van hun woongenot, is een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep hebben [appellanten] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hetgeen zij in dit verband aanvoeren ten aanzien van het project 'De Riethorst en omgeving' als geheel, leidt niet tot een andere conclusie, reeds omdat in deze procedure slechts het bouwplan waarvoor bouwvergunning is gevraagd ter beoordeling staat.
2.7. Het betoog van [appellanten] dat de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan niet gegarandeerd lijkt, omdat een verzoek aan de gemeente Geertruidenberg om borg te staan voor de hypothecaire lening voor het bouwplan, door het college is afgewezen, faalt. Het college en vergunninghoudster hebben ter zitting onweersproken gesteld dat de begroting voor het bouwplan sluitend is.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011
357-374-619.