ECLI:NL:RVS:2011:BU8911

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104551/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en de beoordeling van planologische veranderingen in Blaricum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om planschadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van Blaricum. Het college had op 2 juni 2009 een verzoek van appellanten sub 2 om vergoeding van planschade afgewezen, wat leidde tot een bezwaar dat op 17 november 2009 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde op 17 maart 2011 het beroep van appellanten sub 2 gegrond en vernietigde de eerdere besluiten van het college, waarbij het college werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 7.500,00. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, evenals appellanten sub 2.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het college niet op het advies van Maandag Planschadeadvies B.V. mocht afgaan. Dit advies stelde dat appellanten sub 2 geen planologisch nadeel ondervonden van de vrijstelling die was verleend voor de bouw van een umts-zendmast. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de argumenten van het college niet had weerlegd en dat de schadeclaim van appellanten sub 2 onvoldoende was onderbouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarbij het beroep van appellanten sub 2 ongegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige planologische vergelijking bij verzoeken om planschadevergoeding en bevestigt dat de afstand tot de nieuwe bebouwing en de bestaande planologische mogelijkheden van groot belang zijn bij de beoordeling van dergelijke verzoeken. De Raad van State heeft ook aangegeven dat de vrees voor gezondheidsrisico's door elektromagnetische straling niet kan leiden tot een schadevergoeding, tenzij er concrete bewijzen zijn die dit onderbouwen.

Uitspraak

201104551/1/H2.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Blaricum,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Blaricum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2010
(lees: 2011) in zaak nr. 10/106 in het geding tussen:
[appellanten sub 2]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het college een verzoek van [appellanten sub 2] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college het door [appellanten sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 november 2009 vernietigd, het besluit van 2 juni 2009 herroepen en het college veroordeeld tot betaling aan [appellanten sub 2] van een schadevergoeding tot een bedrag van € 7.500,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2011, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 4 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.W. Suijver, werkzaam bij het openbaar lichaam Belcombinatie te Eemnes, en [appellant sub 2A] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling krachtens artikel 17 of 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.3. [appellanten sub 2] zijn gezamenlijk eigenaar van het perceel met woning [locatie] te Blaricum. Zij hebben verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van een bij besluit van het college van 14 juni 2004 verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO van het bestemmingsplan "Bijvanck" (hierna: het bestemmingsplan), met gebruik waarvan bouwvergunning is verleend voor een - inmiddels gerealiseerde - driehoekige umts-zendmast van 38,50 m hoog en 2,50 m breed op perceel Stichtseweg 1 te Blaricum.
Het college heeft aan het besluit van 2 juni 2009 een advies van Maandag Planschadeadvies B.V. van 26 maart 2009 ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat op perceel Stichtseweg 1, dat ingevolge het bestemmingsplan is bestemd als "Groenvoorzieningen", uitsluitend terreinafscheidingen, straatmeubilair en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, waarbij de hoogte van gebouwen niet meer dan 3 m en de hoogte van andere bouwwerken niet meer dan 6 m mag bedragen. Daarin is verder vermeld dat perceel Stichtseweg 1 op ongeveer 100 m afstand van perceel [locatie] ligt en dat tussen deze percelen, op gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden", op een kortste afstand van ongeveer 50 m van perceel [locatie], bebouwing met een oppervlakte van ongeveer 635 m2 en goot- en bouwhoogten van maximaal 4 m onderscheidenlijk 15 m mag worden gerealiseerd. Dit betekent volgens Maandag dat vanaf perceel [locatie] voorafgaande aan de inwerkingtreding van de vrijstelling al geen vrij uitzicht in de richting van perceel Stichtseweg 1 bestond. In het advies is voorts vermeld, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2008 in zaak nr.
200800013/1, dat de enkele vrees voor gezondheidrisico's voor omwonenden voor elektromagnetische straling van GSM-antennes niet kan leiden tot nadeel dat als planschade voor vergoeding in aanmerking kan komen. Volgens Maandag ondervinden [appellanten sub 2] van de vrijstelling geen planologisch nadeel gezien de afstand van ongeveer 100 m tussen hun perceel en de zendantenne en de toegestane bebouwing op de tussenliggende gronden.
Het college heeft aan het besluit van 17 november 2009 een advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 30 oktober 2009 ten grondslag gelegd, waarin is vermeld dat het college zijn besluit op de aanvraag om planschadevergoeding van [appellanten sub 2] terecht op het advies van Maandag heeft gebaseerd.
[appellanten sub 2] hebben bij de rechtbank een door taxateur A.H. Kraak opgesteld rapport van maart 2010 overgelegd. Daarin is een beschrijving van onder meer de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Maatschappelijke doeleinden" van het bestemmingsplan opgenomen en is verder vermeld, samengevat weergegeven, dat indien wordt uitgegaan van de maximale invulling van het bestemmingsplan voor de tussenliggende gronden vanuit de woning van [appellanten sub 2] nog steeds zicht bestaat op de zendmast en dat deze ook zichtbaar is bij het inrijden van de straat waaraan hun woning is gelegen. Volgens Kraak betekent dit dat de gunstige situering van perceel [locatie] ten gevolge van de vrijstelling is aangetast, hetgeen tot een waardevermindering van het perceel leidt ten bedrage van € 7.500,00.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten sub 2] met het door Kraak opgestelde rapport gemotiveerd de hoogte van de door hen geleden schade uiteen hebben gezet en dat het college dat rapport heeft trachten te weerleggen door te verwijzen naar de actuele vraagprijs voor perceel [locatie]. Volgens de rechtbank is deze verwijzing onvoldoende om de concreet gemotiveerde schadeclaim van [appellanten sub 2] te weerleggen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college daarom het besluit van 17 november 2009 onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.5. Het college voert aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het college bij de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van planschade op het advies van Maandag mocht afgaan. Het college heeft ter motivering van het hoger beroepschrift een advies van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur, de rechtsopvolger van Maandag, overgelegd. Daarin is vermeld dat de aangevallen uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, nu daarin niet is aangegeven waarom het college niet op het advies van Maandag mocht afgaan. Daarin is verder vermeld dat het door Kraak opgestelde rapport geen zelfstandige planvergelijking bevat, maar alleen een opsomming van de ingevolge het bestemmingsplan geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden, dat de afstand van de zendmast tot perceel [locatie] daarin ontbreekt en dat daarin niet alle mogelijke schadefactoren zijn onderzocht. Voorts is in het advies van het Kenniscentrum voor Overheid vermeld dat nu de zendmast op ongeveer 100 m afstand van perceel [locatie] is gerealiseerd ten gevolge van de vrijstelling geen aantasting van het uitzicht van [appellanten sub 2] kan plaatsvinden.
Het college heeft in hoger beroep voorts een door taxateur T. de Boer opgesteld rapport van september 2011 overgelegd. Daarin is een korte beschrijving en vergelijking van de planologische regimes gegeven en is vermeld dat de vrijstelling geen planologisch nadeel oplevert, vanwege de toegestane bebouwing op de tussenliggende gronden en de afstand van 100 m tussen perceel [locatie] en de nieuwe zendmast. Volgens het rapport van De Boer bedraagt de waarde van perceel [locatie] zowel voor als na de inwerkingtreding van de vrijstelling € 400.000,00.
2.5.1. Het betoog van het college slaagt. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom het college niet op het advies van Maandag mocht afgaan. In het advies van Kraak is niet vermeld waarom het door Maandag opgestelde advies onjuist is of anderszins gebreken bevat, terwijl niet is gebleken dat Kraak van een andere planvergelijking is uitgegaan dan Maandag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.6. Het hoger beroep van het college is gegrond. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de gronden van het door [appellanten sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep behandelen.
2.7. [appellanten sub 2] betogen dat het college het door Maandag opgestelde advies van 26 maart 2009 niet aan de afwijzing ten grondslag mocht leggen, omdat dit advies gebreken bevat. Zij voeren aan dat Maandag bij de planvergelijking ten onrechte is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" van het bestemmingsplan voor de tussenliggende gronden, omdat de toegestane bebouwing op die gronden niet kan worden ontsloten, nu deze niet aan een weg kan worden gerealiseerd, en omdat een bouwhoogte van 15 m voor die bebouwing, gelet op de maximale goothoogte van 4 m, niet reëel en evenmin economisch uitvoerbaar is. Volgens hen is realisering van de maximale mogelijkheden van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" voor de tussenliggende gronden daarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten. Zij voeren verder aan dat zij, anders dan in het advies is vermeld, over gronden die ingevolge het bestemmingsplan zijn bestemd voor "Groenvoorzieningen" grotendeels vrij uitzicht hebben op perceel Stichtseweg 1. Voorts voeren [appellanten sub 2] aan dat zij, anders dan in het advies van Maandag is vermeld, volgens het rapport van Kraak ten gevolge van de planologische verandering schade, bestaande uit aantasting van de gunstige situering van perceel [locatie], lijden ten bedrage van € 7.500,00. Zij voeren tot slot aan dat in het advies van Maandag ten onrechte geen rekening is gehouden met recent onderzoek over gevolgen van elektromagnetische straling van GSM-antennes voor de volksgezondheid.
2.7.1. Het betoog faalt. In dit geval bestaat geen aanleiding af te wijken van de hiervoor onder 2.2 vermelde maatstaf dat bij een planvergelijking van de maximale mogelijkheden van de planologische regimes moet worden uitgegaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan tevens voor wegen zijn bestemd. Dat [appellanten sub 2] de realisering van de tussenliggende bebouwing met een bouwhoogte van 15 m onwaarschijnlijk en economisch niet rendabel achten, brengt niet mee dat dergelijke bebouwing met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten.
De Afdeling heeft verder ter zitting aan de hand van de plankaart van het bestemmingsplan vastgesteld dat de gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" zich bevinden in de zichtlijn tussen perceel [locatie] en perceel Stichtseweg 1, waarop de zendmast is geprojecteerd.
In het advies van Maandag is met juistheid vermeld dat, nu de planologische verandering niet leidt tot een waardebeperkende aantasting van het uitzicht van [appellanten sub 2], in dit geval evenmin de situeringswaarde van perceel [locatie] is aangetast. Daarbij is in aanmerking genomen dat de driehoekige umts-mast een breedte van niet meer dan 2,5 m heeft en op ongeveer 100 m afstand van perceel [locatie], achter planologisch toegestane bebouwing met een hoogte van maximaal 15 m is geprojecteerd. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat [appellanten sub 2] ook volgens het door De Boer opgestelde rapport ten gevolge van de planologische verandering geen planologisch nadeel ondervinden. De enkele omstandigheid dat Kraak de waarde van perceel [locatie] na inwerkingtreding van de vrijstelling op het lagere bedrag van € 392.500,00 heeft getaxeerd betekent niet dat de door Maandag en De Boer opgestelde adviezen onjuist zijn, nu het verschil tussen de taxaties van Kraak en De Boer binnen in beginsel aanvaardbare marges valt.
De Afdeling heeft voorts eerder overwogen (uitspraak van 25 mei 2011 in zaak nr.
201006187/1/H1) dat de voorhanden zijnde onderzoeken geen aanleiding geven voor het oordeel dat umts-masten om gezondheidsredenen niet bij woonbebouwing mogen worden opgericht. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel, reeds omdat [appellanten sub 2] geen resultaten van nieuw wetenschappelijk onderzoek op dit terrein hebben overgelegd.
2.8. Het beroep van [appellanten sub 2] tegen het besluit van het college van 17 november 2009 is ongegrond.
2.9. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Dit betekent tevens dat [appellanten sub 2] vergeefs betogen dat de rechtbank ten onrechte het college niet heeft veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de in de aangevallen uitspraak bepaalde planschadevergoeding en van de kosten van een deskundige. Het hoger beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond. De Afdeling zal het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van van [appellanten sub 2] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2011 in zaak nr. 10/106;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011
507.