ECLI:NL:RVS:2011:BU8910

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012752/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'locatie 1 en 2' vastgesteld door de raad van de gemeente Reusel-De Mierden

Op 21 september 2010 heeft de raad van de gemeente Reusel-De Mierden het bestemmingsplan 'locatie 1 en 2' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Lage Mierde, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten hebben hun beroepen aangevuld met verschillende brieven, waarin zij hun bezwaren tegen het bestemmingsplan uiteenzetten. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 2 december 2011. Tijdens de zitting hebben de appellanten hun betoog over het archeologisch onderzoek ingetrokken en zich geconcentreerd op andere bezwaren, zoals de onvolledige inventarislijst en de planverbeelding die niet correct was gepubliceerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld. De appellanten stelden dat de raad niet voldoende rekening had gehouden met zienswijzen en dat het plan in strijd was met de geldende regelgeving. De raad heeft echter aangetoond dat alle relevante documenten digitaal beschikbaar waren en dat de appellanten de mogelijkheid hadden om hun zienswijzen in te dienen. De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen, ondanks de bezwaren van de appellanten.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 december 2011.

Uitspraak

201012752/1/R3.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Lage Mierde,
gemeente Reusel-De Mierden,
2. [appellant sub 2], wonend te Lage Mierde,
gemeente Reusel-De Mierden,
en
de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "locatie 1 en 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 26 december 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 26 januari 2011. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brieven van 24 januari 2011, 14 juli 2011 en 15 juli 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door [appellant sub 1], en de raad, vertegenwoordigd door M.P.C. Verkooijen, werkzaam bij de gemeente, mr. M.C. Sinke, advocaat te Middelburg, en ir. E.H.J. Oude Luttikhuis, zijn verschenen. Voorts is verschenen [belanghebbende].
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in twee vrijstaande woningen aan de [locatie 1 en 2] te Lage Mierde.
2.2. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun betoog dat het archeologisch onderzoek ondeugdelijk is, ingetrokken.
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat een onvolledige inventarislijst tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan op de gemeentelijke website heeft gestaan, waardoor zij niet hebben kunnen controleren of alle onderzoeken die op het gemeentehuis ter inzage lagen bij het ontwerp van het plan ook op de gemeentelijke website stonden. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan geen, dan wel een ondeugdelijke planverbeelding op de gemeentelijke website heeft gestaan. In dit verband wijzen zij erop dat de planverbeelding die door de raad is vastgesteld is gedateerd op 20 augustus 2011, toen de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds verstreken was.
2.3.1. De raad heeft gesteld dat alle onderzoeken die ter inzage lagen bij de papieren versie van het ontwerpplan op het gemeentehuis ook digitaal beschikbaar waren gesteld op de gemeentelijke website. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de raad. Dat een onvolledige inventarislijst op de gemeentelijke website heeft gestaan, wat daar ook van zij, doet er niet aan af dat aannemelijk is dat deze stukken digitaal beschikbaar waren gesteld en dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] derhalve de mogelijkheid hadden deze stukken bij hun zienswijzen te betrekken.
2.3.2. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun betoog over de planverbeelding toegespitst op de stelling dat een legenda ontbrak bij de planverbeelding op de gemeentelijke website. De raad heeft deze stelling ter zitting betwist. Hiertoe heeft de raad een verbeelding met legenda overgelegd van 7 mei 2010, die volgens de raad digitaal beschikbaar is gesteld tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan. De raad heeft hierbij toegelicht dat de datum van deze verbeelding daarna is gewijzigd in 20 augustus 2010.
De Afdeling acht het standpunt van de raad dat een verbeelding met een legenda digitaal beschikbaar was aannemelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in hun zienswijzen onder meer zijn ingegaan op de bouwmassa van de voorziene woningen, die uitsluitend kan worden afgeleid uit de planregels bezien in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, die in de legenda worden verklaard.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat bij de publicatie van het ontwerpplan ten onrechte was vermeld dat daarop geen reactie mogelijk was, waardoor anderen wellicht geen zienswijzen hebben ingediend. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen ook dat het plan in strijd met artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) niet digitaal is vastgesteld. Verder betogen zij dat het plan in strijd is met het provinciale en gemeentelijke beleid en dat het plan zal leiden tot wateroverlast, onder meer doordat het plangebied kan worden opgehoogd en onduidelijk is hoe het peil moet worden vastgesteld.
2.4.1. Wat deze beroepsgronden betreft, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraken van 28 april 2011 in zaak nr.
201012752/2/R3en van 22 september 2011 in zaak nr.
201012752/5/R3, waarbij de verzoeken om voorlopige voorziening van [appellant sub 2] ten aanzien van het bestreden besluit zijn afgewezen en waarbij is ingegaan op deze bezwaren. Nu [appellant sub 1] dezelfde beroepsgronden aanvoert als [appellant sub 2], kan ook ten aanzien van deze beroepsgronden van [appellant sub 1] worden aangesloten bij dit oordeel.
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen erop dat geen voorontwerpplan ter inzage is gelegd. Hieruit leiden zij af dat de raad de zienswijzen die tegen het ontwerpplan zijn ingebracht niet serieus heeft overwogen. Ook heeft volgens hen in strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro geen vooroverleg over het plan plaatsgevonden met de betrokken provinciale diensten. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat de raad er ten onrechte van uit is gegaan dat [locatie 1] een bestaand adres is, waar vroeger een woning heeft gestaan. Daarnaast is volgens hen in het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het plan uitgegaan van onjuiste afstanden van de voormalige en de voorziene woningen tot aan de Hoogemierdseweg.
2.5.1. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben zich in het beroepschrift ten aanzien van deze beroepsgronden beperkt tot een herhaling van hun over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen.
In de overwegingen van het bestreden besluit is de raad ingegaan op deze zienswijzen.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan omwille van de uniformiteit had moeten worden opgenomen in een nieuw bestemmingsplan voor de kom van Lage Mierde. Ze wijzen erop dat voorliggende percelen ook in het voorontwerp van dit plan zijn opgenomen. Voorts voeren zij aan dat onduidelijk is door wie en met welke methode de geurcontouren voor het plangebied zijn berekend. Zij stellen dat niet alle geurcontouren voor het plangebied zijn meegenomen.
2.6.1. De raad heeft toegelicht dat wordt gewacht met het in procedure brengen van een ontwerp van een bestemmingsplan voor de kom van Lage Mierde totdat bepaalde ontwikkelingen in dit gebied zijn uitgekristalliseerd. De plannen voor woningbouw op de percelen aan de [locatie 1 en 2] waren echter concreet genoeg om in een afzonderlijk bestemmingsplan op te nemen. Daarnaast blijkt uit de plantoelichting dat is bezien of de voorziene woningen bij de omgeving passen. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen voor woningbouw op deze percelen, vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan voor de kom van Lage Mierde.
2.6.2. Op afbeelding 8 in paragraaf 4.2 van de plantoelichting zijn de geurcontouren weergegeven die in de nabijheid van het plangebied liggen. Op deze afbeelding ligt het plangebied op ruime afstand van de geurcontouren. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van deze geurcontouren. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het aspect geur aan de voorziene woningbouw in de weg staat.
2.7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de omvang, de nokhoogte van 10 m en de toegelaten uitvoering met een plat dak van de voorziene woningen niet passen bij de bestaande bebouwing in de omgeving en de landelijke omgeving zullen aantasten. Ook hun uitzicht zal worden aangetast door de woningen. Daarnaast achten zij de toegestane 1.500 m² bebouwing op de percelen, die onder meer bestaat uit woningen met bouwvlakken van onderscheidenlijk 280 m² en 324 m² en bestaande bijgebouwen met een oppervlakte van in totaal 420 m², niet passend bij de omgeving. Dat de welstandscommissie akkoord is met de massa van de voorziene woningen laat volgens hen onverlet dat het bestemmingsplan een grotere massa toelaat dan op schetsen van de woningen is weergegeven. Voorts is volgens hen ten onrechte in de planregels geen minimum dakhelling voorgeschreven.
2.7.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bestemming "Wonen" de volgende bepalingen:
(…)
d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m, tenzij op de verbeelding anders aangeduid.
e. De nokhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, tenzij op de verbeelding anders aangeduid.
(…)
i. De dakhelling mag niet meer dan 60 graden bedragen dan wel mag het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk plat worden afgedekt.
(…).
Op de verbeelding zijn geen afwijkende goot- en nokhoogte opgenomen.
2.7.2. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen, heeft één van de op de planverbeelding opgenomen bouwvlakken niet een oppervlakte van 280 m², maar van ongeveer 140 m². Daarnaast zal een bestaand bijgebouw worden gesloopt, waarvoor ook reeds een sloopvergunning is verleend. Uit de berekening van de raad in het verweerschrift blijkt voorts dat er maximaal 754 m² bebouwd kan worden.
De raad heeft naar voren gebracht dat de Hoogemierdseweg zich kenmerkt door een diversiteit aan bebouwing, bestaande uit historische en moderne woningen. Aan deze weg staan onder meer een woning met een plat dak en woningen met een nokhoogte van 10 m. Gelet hierop en gezien de in omvang verschillende woningen aan de Hoogemierdseweg, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat de voorziene woningen niet uit de toon vallen niet onredelijk. Daarbij heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegelaten bouwhoogte niet onaanvaardbaar hoog is in verhouding tot woningen in de omgeving die volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een nokhoogte van ongeveer 8 à 8,75 m hebben. In dit verband wijst de Afdeling erop dat de veronderstelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het plan een woning van 10 m met een plat dak toelaat, niet juist is. Ingevolge de planregels is bij een woning met een plat dak de maximaal toegestane bouwhoogte gelijk aan de maximaal toegestane goothoogte van 7,5 m. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de totale oppervlakte aan bebouwing niet passend is bij de omgeving. Voorts is niet is gebleken dat de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woningen niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan.
2.7.3. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Hiertoe wordt overwogen dat [appellant sub 1] op een afstand van onderscheidenlijk ongeveer 52,5 m en ongeveer 60 m van de voorziene woningen woont en het uitzicht daarop wordt belemmerd door een tussenliggende woning. Voorts woont [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 17 m van de aan zijn kant van het perceel gesitueerde woning. Weliswaar zal een woning met een toegelaten nokhoogte van 10 m leiden tot een aantasting van zijn uitzicht, maar de raad heeft in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat de woning van [appellant sub 2] is gesitueerd in de lintbebouwing langs de Hoogemierdseweg, waar een dergelijke afstand tussen woningen niet ongebruikelijk is.
2.7.4. In voormelde planregels is een maximum aantal graden voor een dakhelling opgenomen en is bepaald dat een plat dak is toegelaten. Uit de enkele door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangevoerde omstandigheid dat in andere bestemmingsplannen van de gemeente wel is voorzien in een bepaling over het aantal graden dat een dakhelling minimaal moet hebben, blijkt niet dat het opnemen van een dergelijke bepaling ook in dit geval noodzakelijk is. Hierin ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de planregels op dit punt onvolledig zijn.
2.8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat onduidelijk is of de gemeente of de ontwikkelaar van de woningen de kosten van eventuele planschade zal dragen. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] toegelicht dat zij betwijfelen of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om eventuele planschade te kunnen vergoeden.
2.8.1. De Afdeling overweegt dat, ongeacht of de gemeente mogelijke planschade zal moeten vergoeden of dat de gemeente deze kosten kan verhalen op de ontwikkelaar van de voorziene woningen, de raad heeft gesteld dat de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt om mogelijke planschade te kunnen dragen. De Afdeling acht dit, gelet op de aard en omvang van de voorziene woningbouw, aannemelijk. Voor het oordeel dat het plan financieel niet uitvoerbaar, bestaat daarom geen aanleiding.
2.9. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011
288-618.