201100273/1/R1.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Almelo,
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college het wijzigingsplan "Vriezenveenseweg 71" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2011, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door E.R. Jasper, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], werkzaam bij [belanghebbende], als partij gehoord.
2.1. Het wijzigingsplan voorziet in de bestemming "Garageboxen" voor het perceel Vriezenveenseweg 71 te Almelo (hierna: het perceel) ten behoeve van de realisatie van 36 garageboxen.
2.2. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat zij persoonlijk in kennis hadden moeten worden gesteld van het voornemen van het college om het ontwerpwijzigingsplan ter inzage te leggen, deze terinzagelegging bovendien niet in de zomervakantieperiode had mogen plaatsvinden en het huis-aan-huisblad waarin het voornemen is gepubliceerd toentertijd niet bij hen werd bezorgd, overweegt de Afdeling als volgt.
Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het college in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een wijzigingsplan. Voorts verzet de Wet ruimtelijke ordening noch de Algemene wet bestuursrecht zich tegen het ter inzage leggen van het ontwerpwijzigingsplan in een vakantieperiode. Verder is niet gebleken dat het college op voorhand bekend was met een gebrekkige bezorging van het huis-aan-huisblad in de wijk van [appellant] en anderen en is eveneens niet gebleken dat de bezorging van dit blad in het algemeen zodanige gebreken vertoonde dat dit blad niet had mogen worden gebruikt als middel ter bekendmaking van de terinzagelegging. Bovendien zijn [appellant] en anderen in de gelegenheid geweest om enkele dagen voor afloop van de termijn, derhalve tijdig, een zienswijze in te dienen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de wijze van publicatie van het ontwerpwijzigingsplan ondeugdelijk is. Het betoog faalt.
2.3. [appellant] en anderen betogen dat door het college niet is aangetoond dat behoefte bestaat aan de garageboxen. Volgens [appellant] en anderen bestaat het overgrote deel van de wijk waarin het perceel is gelegen en het omliggende gebied uit huizen met ruim voldoende parkeermogelijkheden of eigen garages. Volgens [appellant] en anderen is het college onzorgvuldig omgegaan met het peilen van de behoefte en wordt door het college het aantal aanvragen voor een garagebox niet inzichtelijk gemaakt.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat er diverse aanvragen zijn om de garageboxen te kopen of te huren. Volgens het college blijkt uit navraag onder lokale makelaars dat er nauwelijks aanbod van garageboxen is en ook nauwelijks leegstand van bestaande garageboxen.
2.5. Ter zitting is door [belanghebbende] de door het college gestelde interesse voor de huur of koop van de garageboxen nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er ten tijde van de behandeling ter zitting rond 51 gegadigden zijn voor huur of koop van de bij het wijzigingsplan voorziene garageboxen. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van voldoende aanwezige interesse om de garageboxen te kopen of te huren. Het betoog faalt.
2.6. Voorts betogen [appellant] en anderen dat het asfalt dat thans als gesloten verharding aanwezig is op het perceel van dusdanig slechte kwaliteit is dat dit bij de bouw van de garageboxen niet in stand zal blijven. Volgens [appellant] en anderen druist dit in tegen het uitgangspunt in het plan dat de gesloten verharding in stand wordt gehouden. [appellant] en anderen betogen verder dat de bodemsanering ter plaatse ontoereikend is.
2.7. Het college stelt zich op het standpunt dat de gesloten verharding op het perceel in grote mate in stand blijft. Volgens het college worden bij de bouw van de garageboxen alleen de funderingsstroken uitgegraven waarvoor, conform de plantoelichting, instemming van het bevoegde gezag dient te worden gevraagd. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat functiegericht is gesaneerd waarmee de saneringsdoelstelling is behaald.
2.8. De Afdeling overweegt dat het bezwaar van [appellant] en anderen met betrekking tot het al dan niet in stand laten van de gesloten verharding ter plaatse van het perceel geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan en dat uitvoeringsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Voorts zijn de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze sanering moet worden uitgevoerd, geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat het college het wijzigingsplan met de daarin opgenomen bestemming niet had kunnen vaststellen indien en voor zover het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat. Nu ter zitting door het college onweersproken is gesteld dat op 19 augustus 2008 een gemeentelijke saneringsbeschikking is gegeven en deze inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
2.9. Voor het overige hebben [appellant] en anderen zich in het beroepschrift beperkt tot het herhalen van de inhoud van hun zienswijzen.
In de overwegingen van het bestreden besluit is door het college ingegaan op deze zienswijzen.
[appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het beroep van [appellant] en anderen kan, voor zover dit betrekking heeft op het ongemotiveerd herhalen van de ingediende zienswijzen, om deze reden niet slagen.
2.10. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011