201102850/1/H3.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Exloo, gemeente Borger-Odoorn,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2011 in zaak nr. 10/4617 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Bij besluit van 9 juni 2010 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 31 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.H. ten Have, advocaat te Amstelveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verhagen en drs. D. Beentjes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet stelt de gemeenteraad, voor zover thans van belang, een huisvestingsverordening vast indien het naar zijn oordeel noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening tevens bepalen dat voor daarbij aan te wijzen categorieën van woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010 kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft.
Volgens artikel 1.5. van de Beleidsregels sociale en medische urgenties gemeente Amstelveen versie 2006 (hierna: de Beleidsregels) is urgentieverlening niet mogelijk als:
- de aanvrager jonger is dan 18 jaar;
- de aanvrager korter dan twee jaar woonachtig is in Amstelveen;
- de aanvrager niet staat ingeschreven bij Woningnet.
Volgens artikel 2.1. worden alle reguliere aanvragen getoetst aan de criteria genoemd in artikel 2.1.1. tot en met 2.1.4.
Volgens artikel 2.1.1. moet sprake zijn van een ernstige belemmering in het maatschappelijk functioneren, die aantoonbaar samenhangt met de woonsituatie.
Volgens artikel 2.1.2. moet de problematiek zozeer uitstijgen boven hetgeen gebruikelijk is in een vergelijkbare situatie dat het gerechtvaardigd is een voorrangspositie toe te kennen bij de woningtoewijzing.
Volgens artikel 2.1.3. moet verlening van een urgentie redelijkerwijs de enige mogelijkheid zijn om het huisvestingsprobleem op te lossen.
Volgens artikel 2.1.4. komt men niet voor een urgentie in aanmerking als de probleemsituatie een voorzienbaar gevolg is van eigen doen of nalaten.
Volgens artikel 2.3. kan van deze beleidsregels ten gunste van de aanvrager worden afgeweken indien sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarin toepassing van het beleid voor de aanvrager onevenredig zware gevolgen zou hebben. Naar zijn aard wordt de hardheidsclausule slechts bij hoge uitzondering toegepast.
2.2. In 2007 is aan [appellante] een urgentieverklaring verleend waarbij een woning in Amstelveen is aangeboden. [appellante] heeft vervolgens de beslissing genomen om te gaan wonen in Exloo.
Het college heeft aan de gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 1.5. van de Beleidsregels, aangezien [appellante] niet tenminste twee jaar woonachtig is in Amstelveen. Voorts is het college van oordeel dat de psychische problemen die zij thans ondervindt een voorzienbaar gevolg zijn in de zin van artikel 2.1.4. van de Beleidsregels. Verder heeft [appellante] de beschikking over een woning en is een eventuele verlening van een woonurgentie niet de enige mogelijkheid om het vermeende woonprobleem op te lossen, zodat niet is voldaan aan
artikel 2.1.3. van de Beleidsregels. Volgens het college blijkt uit de door [appellante] overgelegde brieven van haar medische behandelaars geen medische noodzaak om slechts in Amstelveen te kunnen wonen. Het college heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van de hardheidsclausule.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor urgentieverlening is vereist dat de aanvrager ten tijde van de aanvraag ten minste twee jaar in Amstelveen woonachtig is. Weliswaar is zij momenteel niet woonachtig in Amstelveen, maar dit neemt niet weg dat zij 34 jaar in Amstelveen heeft gewoond, aldus [appellante]. Voorts is de probleemsituatie volgens [appellante] geen voorzienbaar gevolg van eigen doen of nalaten, omdat zij niet had kunnen voorzien dat zij in een maatschappelijk en sociaal isolement zou komen te verkeren. Haar psychische problemen kunnen worden opgelost indien zij weer in Amstelveen in de directe nabijheid van haar familie en vrienden komt te wonen, hetgeen wordt onderschreven door haar medische behandelaars. Ten slotte geven voornoemde omstandigheden aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, aldus [appellante].
2.3.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit artikel 1.5. van de Beleidsregels volgt dat voor urgentieverlening vereist is dat de aanvrager ten tijde van de aanvraag ten minste twee jaar in Amstelveen woonachtig is. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat, nu [appellante] ten tijde van de aanvraag niet woonachtig was in Amstelveen, niet is voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 1.5. van de Beleidsregels. Het voorgaande brengt met zich dat een toetsing aan de artikelen 2.1.2, 2.1.3. en 2.1.4. van de Beleidsregels niet aan de orde kan zijn.
Uit de door [appellante] overgelegde brieven van haar medische behandelaars kan weliswaar worden afgeleid dat zij zeker een belang heeft om weer in Amstelveen te wonen, maar de rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat dit geen uitzonderlijke situatie oplevert als bedoeld in artikel 2.3. van de Beleidsregels. Verder betoogt [appellante] tevergeefs dat aan haar reeds in 2007 een voorrangspositie is toegekend, aangezien deze is toegekend op grond van andere feiten en omstandigheden. Ten tijde van de verlening van de urgentieverklaring in 2007 was [appellante] net gescheiden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van omstandigheden die het toepassen van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011