201010976/1/R3.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom,
2. [appellant sub 2], wonend te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom,
de raad van de gemeente Bergen op Zoom,
verweerder.
Bij besluit van 30 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Grondmolen/Kastanjelaan (Halsteren)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2010, en [appellant sub 2] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 20 december 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2011, waar [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door F. Zuijdweg en J. van Beek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.1. Niet is in geschil dat [appellant sub 2] op een afstand van meer dan 250 meter van het plangebied woont en vanuit haar woning geen zicht heeft op het plangebied. Mede gelet op de aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt is deze afstand te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van [appellant sub 2] rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld, nu de omvang van het voorziene woongebied volgens hem te groot is in verhouding tot de bestaande woonwijk. Vanwege de economische crisis bestaat bovendien geen behoefte aan de voorziene woningen. Hierdoor staat de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende vast. Zijn woon- en leefklimaat zal ernstig worden aangetast doordat zijn uitzicht en privacy worden beperkt en het verkeer zal toenemen.
2.2.1. De Afdeling stelt vast dat het plan 20 vrijstaande woningen mogelijk maakt met een maximale bouwhoogte van 10 meter op de voormalige locatie van een paardenpension en dat het plangebied aan de rand van de bestaande woonwijk De Schans en binnen de aanwezige wegenstructuur ligt. Uit de toelichting volgt dat de gronden in het plangebied beschikbaar zijn gekomen door de verplaatsing van het paardenpension. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad naar aanleiding van ingebrachte zienswijzen extra groenvoorzieningen en twee woningen minder mogelijk gemaakt om te voorzien in een betere aansluiting op de omgeving. Gelet op het vorengaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een ontwikkeling mogelijk maakt die niet in deze reeds bebouwde omgeving past.
Ten aanzien van de behoefte aan de woningen volgt uit de toelichting dat de raad bij de keuze voor 20 vrijstaande woningen de huidige woningmarkt en economische situatie heeft betrokken. Uit marktonderzoek is gebleken dat aan deze woningen behoefte is en dat met het plan de doorstroming vanuit kleinere woningen kan worden bevorderd, zodat deze weer vrijkomen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is. Gelet op het voorgaande en nu is voorzien in een relatief beperkt aantal woningen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de behoefte aan de voorziene woningen voldoende is onderbouwd. De Afdeling merkt daarbij op dat ter zitting is gebleken dat reeds 13 kavels zijn verkocht.
Ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan wordt overwogen dat nu [appellant sub 1] zijn betoog hierover niet heeft onderbouwd en uit de toelichting volgt dat ten behoeve van de plankosten een anterieure overeenkomst is gesloten met de betrokken projectontwikkelaar niet aannemelijk is gemaakt dat het plan financieel niet uitvoerbaar zal zijn.
Over het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], overweegt de Afdeling dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] niet onevenredig zal worden aangetast door het plan. Van belang is daarbij dat de woningen op een afstand van minimaal 15 meter van het perceel van [appellant sub 1] mogelijk worden gemaakt, welke afstand in de reeds bebouwde omgeving niet ongebruikelijk is. Voorts zijn op de percelen naast het perceel van [appellant sub 1] reeds soortgelijke woningen aanwezig. Nu het plan maximaal 20 woningen mogelijk maakt, is niet aannemelijk dat de met het plan te verwachten verkeerstoename zal leiden tot een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat dat de raad hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang bij de bouw van de woningen. Het betreft hier bovendien een 30 kilometer gebied
2.2.2. Voor het overige heeft [appellant sub 1] zich in zijn beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in zijn beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.2.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011