ECLI:NL:RVS:2011:BU8877

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104945/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg in verband met verkeersbesluiten voor de omlegging van de N219

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 maart 2011, waarin de rechtbank het beroep van de aannemersbedrijven tegen de verkeersbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas ongegrond verklaarde. De verkeersbesluiten betroffen de tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg voor de realisering van een nieuwe aansluiting op de rondweg Zevenhuizen (N219) en de verbreding van de A12. De afsluiting was noodzakelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden en zou een veilige en werkbare situatie creëren.

De aannemersbedrijven stelden dat de verkeersbesluiten niet nodig waren en dat bestemmingsverkeer toegang had kunnen blijven houden via een alternatieve route. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid de besluiten had kunnen nemen, gezien de belangenafweging en de noodzaak voor de verkeersveiligheid. De rechtbank wees het door de aannemersbedrijven voorgestelde alternatief af als onrealistisch, en stelde vast dat de afsluiting noodzakelijk was voor een groter pakket aan maatregelen.

In hoger beroep herhaalden de aannemersbedrijven hun standpunten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het college een ruime beoordelingsmarge toekomt bij het nemen van verkeersbesluiten en dat de rechtbank terecht had overwogen dat de aannemersbedrijven niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij financieel nadeel hadden ondervonden door de besluiten. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank geen grond had gezien om te oordelen dat het college niet in redelijkheid tot de verkeersbesluiten had kunnen komen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201104945/1/H2.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1a] en [appellant sub 1b], gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 maart 2011 in zaak nr. 10/4 in het geding tussen:
de aannemersbedrijven
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2007, bekendgemaakt op 11 juli 2007, heeft het college een besluit genomen tot tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg tussen 97/132 tot 40 meter ten noordoosten van de A12 voor een periode van anderhalf jaar, vanaf 9 juli 2007 (besluit I).
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college een besluit genomen tot tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg tussen 97/132 tot 40 meter ten noordoosten van de A12 voor een periode van een half jaar, vanaf 20 april 2009 (besluit II).
Bij besluit van 22 september 2009, heeft het college een besluit genomen tot vastlegging van de definitieve situatie voor de onderdoorgang van de Noordelijke Dwarsweg (besluit III).
Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college het door de aannemersbedrijven tegen het besluit van 26 juni 2007 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, aan dit besluit een nadere onderbouwing ten grondslag gelegd en de bezwaren tegen de besluiten van 10 februari 2009 en 22 september 2009 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2011, verzonden op 23 maart 2011, heeft de rechtbank het door de aannemersbedrijven daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de aannemersbedrijven bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2011, waar de aannemersbedrijven, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, ing. M.P. Schaaij, werkzaam bij Rijkswaterstaat Zuid-Holland, en drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de SAOZ, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft bij besluiten van 26 juni 2007 en 10 februari 2009 (hierna: de verkeersbesluiten) de Noordelijke Dwarsweg tijdelijk afgesloten in verband met de realisering van een nieuwe aansluiting Zevenhuizen en Waddinxveen op de nieuw aan te leggen rondweg Zevenhuizen (N219) op de A12, de verbreding van de A12 en de aanpassing van de Noordelijke Dwarsweg te Zevenhuizen.
2.2. De aannemersbedrijven hebben zich op het standpunt gesteld dat de verkeersbesluiten niet nodig waren voor de realisering van de omlegging van de N219. Zij stellen dat het bestemmingsverkeer toegang had kunnen blijven houden via het tracé waar thans het fietspad naast de A12 is.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid de verkeersbesluiten heeft kunnen nemen ten einde een veilige en werkbare situatie te creëren voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Het door de aannemersbedrijven voorgestelde alternatief was niet realistisch. De bestaande fietstunnel had aan het vrachtverkeer moeten worden aangepast en dat zou een ongewenste situatie van drie verkeersstromen, fietsers, bouwverkeer en bestemmingsverkeer, tot gevolg zou hebben gehad. Ook zou een dergelijke tijdelijke maatregel de onteigening van een woonhuis met zich mee hebben gebracht, hetgeen volgens de rechtbank meer dan redelijk is dat het college daar niet voor heeft gekozen.
2.4. De aannemersbedrijven betogen in hoger beroep wederom dat de verkeersbesluiten niet nodig waren ter realisering van de omlegging van de N219 en herhalen hun standpunt dat bestemmingsverkeer toegang had kunnen blijven houden via het tracé waar thans het fietspad naast de A12 is. Voorts betogen zij dat het besluit van 10 februari 2009 ontbreekt, dat beide besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en op een onjuiste belangafweging berusten.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 september 2008 in zaak nr.
200800464/1), komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het door de aannemersbedrijven voorgestelde alternatief geen realistische optie is. De aannemersbedrijven hebben in hoger beroep het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze gemotiveerd bestreden en slechts hun stelling herhaald dat de besluiten niet nodig waren voor de omlegging van de N219.
Voor zover de aannemersbedrijven stellen dat het besluit van 10 februari 2009 ontbreekt en er alleen een memo van een ambtenaar aan het college is, is dit onjuist. Het college heeft het collegevoorstel van 28 januari 2009 op 10 februari 2009 behandeld en is hiermee akkoord gegaan, waarna publicatie van dit besluit heeft plaatsgevonden.
Voor zover zij stellen dat de juiste procedure niet zou zijn gevolgd, omdat er geen informatieavond is belegd of overleg is geweest met omwonenden over de verkeersbesluiten, is daarvoor evenmin grond aanwezig, nu de Wegenverkeerswet 1994 of het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer het college daartoe niet verplichten.
Tot slot hebben de aannemersbedrijven niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het nemen van de verkeersbesluiten zodanig financieel nadeel hebben ondervonden dat het college de verkeersbesluiten niet mocht nemen of dat de besluiten anderszins berusten op een onevenredige belangenafweging. De afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg was noodzakelijk voor realisering van een groter pakket aan maatregelen en besluiten dat voorzag in de omlegging van de N219, de verbetering van de verkeerssituatie rondom Zevenhuizen en Moerkapelle en de verbreding van de A12 en diende voorts de verkeersveiligheid. Voor de aannemersbedrijven was het mogelijk de bedrijfslocatie aan de Noordelijke Dwarsweg via alternatieve routes te bereiken. Daarbij komt dat, zoals ook het college heeft erkend, zij de mogelijkheid hadden eventuele schade via de weg van een zuiver schadebesluit te verhalen en zij van die mogelijkheid ook gebruik hebben gemaakt getuige de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2011 in zaak nr.
201104942/1/H2.
De slotsom is dat de rechtbank terecht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot de verkeersbesluiten heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011
299.