201106556/1/H1.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: Projectontwikkeling), gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 4 mei 2011 in zaak nr. 10/285 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure de bij besluit van 4 december 2007 aan [belanghebbende] (hierna: Aannemingsbedrijf) verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van 44 woningen aan de Chiel Dethmerstraat te Almelo ingetrokken.
Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Projectontwikkeling daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Projectontwikkeling bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Projectontwikkeling heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2011, waar Projectontwikkeling , vertegenwoordigd door mr. J.B. Mus, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door W. Loman, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat Projectontwikkeling geen belanghebbende is bij het besluit tot intrekking van de aan Aannemingsbedrijf verleende vrijstelling en bouwvergunning. Het feit dat Projectontwikkeling een perceel grond in eigendom heeft waarop een deel van het bouwplan is voorzien, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders, nu bepalend is of zij rechtstreeks kan bewerkstelligen dat de vergunde woningen worden gerealiseerd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het feit dat Aannemingsbedrijf en Projectontwikkeling worden bestuurd door één en dezelfde persoon, die ook de bestuurder is van [de Holding], die enig aandeelhouder is van Aannemingsbedrijf en Projectontwikkeling, dat niet anders maakt. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat Projectontwikkeling en Aannemingsbedrijf gelet op hun statutaire doelstellingen geen identieke belangen hebben en dat tussen hen louter een horizontale relatie bestaat, zodat de ene rechtspersoon geen rechtstreekse zeggenschap in de andere heeft. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de omstandigheid dat ten aanzien van alle drie de vennootschappen een geconsolideerde jaarrekening wordt opgemaakt alleen volgt dat de vennootschappen wat betreft de jaarrekening als een eenheid worden beschouwd, en dit hooguit een afgeleid belang oplevert.
2.2. Projectontwikkeling betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van het college van 2 februari 2010. Daartoe voert zij aan dat haar [bestuurder] zelfstandig tot beslissen bevoegd is in zowel Projectwikkeling, Aannemingsbedrijf als de Holding, zodat hij rechtstreeks kan bewerkstelligen dat van de verleende vergunning gebruik wordt gemaakt. Daarnaast wijst zij erop dat deze drie vennootschappen een fiscale eenheid vormen en dat Projectontwikkeling een deel van de gronden waarop het bouwplan is voorzien, in eigendom heeft.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Projectontwikkeling en Aannemingsbedrijf zijn afzonderlijke rechtspersonen. In de omstandigheid dat één natuurlijke persoon, [bestuurder], als bestuurder van beide vennootschappen namens beide vennootschappen kan handelen heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat Projectontwikkeling een rechtstreeks belang heeft bij het besluit van 2 februari 2010 waarbij de aan Aannemingsbedrijf verleende vrijstelling en bouwvergunning zijn ingetrokken. Vast staat dat [bestuurder] geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerp besluit en voorts geen beroep tegen het besluit heeft ingesteld. Aan een beoordeling van de vraag of de belangen van [bestuurder] en Aannemingsbedrijf zodanig verweven zijn en parallel lopen dat wanneer deze vennootschap in haar belang wordt geraakt, moet worden aangenomen dat ook [bestuurder] in dat belang wordt geraakt, wordt derhalve niet toegekomen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de economische band die tussen de vennootschappen bestaat, hooguit een afgeleid belang voor Projectontwikkeling oplevert. Datzelfde geldt voor zover Projectontwikkeling een deel van de grond waarop het bouwplan is voorzien, in eigendom heeft. Het betoog faalt.
2.3. Het betoog van Projectontwikkeling dat de rechtbank haar beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb had moeten doorzenden naar het college om als bezwaarschrift te worden behandeld, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Projectontwikkeling geen belanghebbende is bij het besluit van 2 februari 2010. Als de bezwaarschriftprocedure al gevolgd zou moeten worden, staat vast dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voor doorzending bestaat dan ook geen aanleiding.
2.4. Aan het betoog van het college dat Projectontwikkeling geen procesbelang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep wordt, gelet op hetgeen in overweging 2.2.2 is overwogen, niet toegekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011