ECLI:NL:RVS:2011:BU8868

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105778/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door de raad van de gemeente Helmond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 11 april 2011 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde en de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade door de raad van de gemeente Helmond vernietigde. Het verzoek om vergoeding van planschade was eerder op 6 juni 2006 afgewezen. De rechtbank had bepaald dat de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand blijven, wat [appellant] in een nadeliger positie zou hebben gebracht.

De Raad van State oordeelt dat de gemeenteraad op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) een schadevergoeding kan toekennen aan belanghebbenden die schade lijden door een bestemmingsplan. [appellant] stelde dat de wijziging van het bestemmingsplan 'Administratieve herziening Zuid' op 5 december 1996 leidde tot een waardevermindering van zijn perceel, omdat het gebruik voor detailhandel niet langer was toegestaan. De raad had echter betoogd dat detailhandel onder het oude planologische regime vanwege civielrechtelijke beletselen aan het gebruik van het perceel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de raad niet in strijd met het verbod van reformatie in peius heeft gehandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de heroverweging van het besluit van de raad niet heeft geleid tot een slechtere positie voor [appellant]. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201105778/1/H2.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hemond,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 april 2011 in zaak nr. 10/2009 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Helmond.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2006 heeft de raad een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 12 mei 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 juni 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, kent de gemeenteraad een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover deze ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.3. [appellant] is eigenaar van het bedrijfspand met bijbehorend perceel aan de [locatie] te Helmond (hierna: het perceel). Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft hij ten grondslag gelegd dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Administratieve herziening Zuid' op 5 december 1996 (hierna: de peildatum) tot een waardevermindering van het perceel heeft geleid, omdat het perceel onder het nieuwe bestemmingsplan, anders dan onder het voordien geldende planologische regime, niet langer voor detailhandel mag worden gebruikt.
2.4. Bij besluit van 14 juni 2007 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 6 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 oktober 2008 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de raad een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Bij uitspraak van 11 maart 2009 heeft de Afdeling het door de raad daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
2.5. Bij besluit van 12 mei 2010 heeft de raad opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist. In dat besluit heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat detailhandel onder het oude planologische regime vanwege civielrechtelijke beletselen aan het gebruik van het perceel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten en dat [appellant] derhalve door de planologische wijziging niet in een nadeliger positie is gebracht. Voor het geval dat standpunt niet juist is, heeft de raad aangevoerd dat de schade ten laste van [appellant] dient te blijven op de grond dat hij, door de onder het oude planologische regime bestaande gebruiksmogelijkheid niet te benutten, het risico dat deze mogelijkheid zou kunnen vervallen passief heeft aanvaard.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand te laten, heeft miskend dat de raad in strijd met het zogenoemde verbod van reformatie in peius heeft gehandeld. Daartoe voert hij aan dat, nu de raad bij dat besluit de afwijzing van het verzoek om vergoeding van planschade heeft gehandhaafd op andere gronden dan die waarop het besluit van 6 juni 2006 steunt, hij in een slechtere positie is gebracht dan het geval zou zijn geweest als hij geen rechtsmiddelen had ingesteld.
2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 september 2002 in zaak nr.
200200649/1, AB 2003, 251), volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb dat op de grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt. De bezwaarschriftprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaar aan de orde zijn gesteld. In zoverre belette voormelde bepaling de raad niet om andere gronden bij zijn heroverweging van het besluit van 6 juni 2006 te betrekken. Voorts is bij het besluit van 12 mei 2010 niet tot anders of meer beslist dan de handhaving van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van planschade, zodat [appellant] hierdoor niet in een slechtere positie is gebracht dan het geval zou zijn geweest, indien hij geen rechtsmiddelen had aangewend.
2.7. Voor zover [appellant] voorts bedoelt te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat detailhandel onder het oude planologische regime niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten, faalt dit betoog, reeds omdat hij in het geheel niet is ingegaan op de aan die overweging ten grondslag gelegde motivering en ook overigens een inhoudelijke toelichting achterwege heeft gelaten.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011
452.