201102947/1/H1.
Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Gemert-Bakel,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 februari 2011 in zaak nrs. 10/3942 en 10/3976 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel.
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden en verbouwen van een kantoorpand op het perceel [locatie] te [plaats].
Het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar is met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht door het college als beroep doorgezonden aan de rechtbank.
Bij uitspraak van 1 februari 2011, verzonden op 2 februari 2011, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Fermont, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder].
2.1. Het bouwplan ziet op het uitbreiden van het pand [locatie] aan de achterzijde en op het wijzigen van het gebruik in een kantoorfunctie.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Centrumgebied Gemert" rust op het perceel Ridderplein 31 de bestemming "Centrumdoeleinden B -CB-".
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden op de plankaart aangeduid voor "Centrumdoeleinden B -CB-" bestemd voor winkelondersteunende dienstverlening als bedoeld in bijlage 2 van deze voorschriften waarvan de uitoefening zoveel mogelijk dient te geschieden in een rechtstreeks contact met het publiek, bijvoorbeeld door middel van een baliefunctie, met dien verstande dat:
1. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van kantoorruimte per vestiging niet meer mag bedragen dan 200 m2;
2. de dienstverlening uitsluitend mag plaatsvinden op de begane grondlaag.
Ingevolge bijlage 2 bij de planvoorschriften wordt onder winkelondersteunende dienstverlening onder meer verstaan kantoren voor de zakelijke dienstverlening, zoals uitzendbureaus, bankkantoren, accountantskantoren en dergelijke.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van kantoorruimte meer bedraagt dan 200 m2. Blijkens de aanvraag en de daarbij behorende "Bouwbesluitrapportage" van Bouwkundig Bureau Kuijlenburg van 5 februari 2010 bedraagt de totale gebruiksoppervlakte van de ruimten op de begane grond en de eerste verdieping met een kantoorfunctie 189,8 m2 en de vloeroppervlakte 151,3 m2. Derhalve voldoet het bouwplan in zoverre aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.4. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de ontheffing mede betrekking heeft op de uitbreiding van het pand [locatie] aan de achterzijde, omdat deze uitbreiding op de begane grond in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Het beoogde gebruik van de begane grond van het pand is aan te merken als winkelondersteunende dienstverlening als bedoeld in bijlage 2 van de planvoorschriften. Artikel 9, eerste lid, onder c, in samenhang gelezen met bijlage 2 van de planvoorschriften, sluit niet uit dat de gehele begane grond voor dit doel wordt gebruikt.
2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de ontheffing moest worden geweigerd omdat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. In dit verband wijst [appellant] op de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2011 in zaak nr.
201004273/1. [appellant] betoogt dat de bij zijn woning aan [locatie a] behorende grond is gelegen achter het perceel [locatie] en uitsluitend via dat perceel is te bereiken. Daartoe is het perceel belast met een recht van overpad. Volgens [appellant] is door de uitbreiding van het pand aan de achterzijde geen toegang meer mogelijk vanuit zijn woning naar de grond achter perceel [locatie]. Voorts betoogt [appellant] dat, indien geen uitdrukkelijk recht van overpad zou zijn gevestigd, dit recht door verjaring is ontstaan.
2.5.1. Het besluit tot ontheffing heeft uitsluitend betrekking op de eerste verdieping van het pand [locatie]. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.3 is overwogen is de uitbreiding op de begane grond niet in strijd met het bestemmingsplan, zodat de ontheffing hierop geen betrekking heeft. Nu [appellant] betoogt dat de ontheffing moest worden geweigerd omdat een privaatrechtelijke belemmering optreedt als gevolg van de uitbreiding op de begane grond, kan dit betoog reeds hierom niet slagen.
2.6. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat door de uitbreiding en verbouwing van het pand Ridderplein 31 schade ontstaat aan zijn woning, omdat beide panden constructief verweven zijn. Volgens [appellant] heeft het college onzorgvuldig gehandeld door hiernaar geen onderzoek te doen.
2.6.1. Het betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college het bouwplan heeft getoetst aan het Bouwbesluit en dat [appellant] niet heeft aangegeven op welke punten het bouwplan hiermee in strijd zou zijn. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gevreesde schade zo zeker en omvangrijk is, dat het college de ontheffing om die reden in redelijkheid niet of niet zonder meer had kunnen verlenen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011