ECLI:NL:RVS:2011:BU8620
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Asielverzoek en bewaring van vreemdeling in het kader van internationale bescherming
In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling die op 6 januari 2011 in persoon aan de autoriteiten heeft kenbaar gemaakt internationale bescherming te willen aanvragen. De Raad van State oordeelt dat deze wens moet worden aangemerkt als een asielverzoek, zoals bedoeld in de Procedurerichtlijn. De vreemdeling is op die datum door de Koninklijke Marechaussee overgenomen en in bewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling ten onrechte in bewaring was gesteld, omdat hij op het moment van de inbewaringstelling al als asielzoeker moest worden beschouwd. De Raad van State bevestigt deze uitspraak en stelt dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen op het moment dat hij zijn asielverzoek indiende. De Raad benadrukt dat de Procedurerichtlijn van toepassing is op de bewaring van de vreemdeling en dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is. De Raad concludeert dat de vreemdeling op 12 januari 2011 opnieuw in bewaring kon worden gesteld, maar dat de eerdere inbewaringstelling op 6 januari 2011 onterecht was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard.