ECLI:NL:RVS:2011:BU7923

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103709/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de burgemeester om een nationaal paspoort af te geven op basis van eerdere vermissingen zonder plausibele reden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 7 maart 2011 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een nationaal paspoort door de burgemeester van Groningen. De burgemeester had op 23 november 2009 de aanvraag afgewezen, omdat [appellante] meer dan drie keer binnen vijf jaar zonder plausibele reden een reisdocument als vermist had opgegeven. Dit leidde tot een vermelding in het Register Paspoortsignaleringen, wat volgens de Paspoortwet een gegrond vermoeden oplevert voor de weigering van een paspoort.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot deze afwijzing had kunnen komen, en dat de burgemeester voldoende had gewogen dat [appellante] bijzondere omstandigheden had aangevoerd. De burgemeester was bereid om [appellante] een paspoort met beperkte geldigheidsduur en territoriale geldigheid te verstrekken, wat ook in overweging werd genomen.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 7 december 2011 heeft [appellante] betoogd dat niet alle vermissingen aan haar kunnen worden verweten en dat er onvoldoende bewijs was voor de vermissingen. De Raad van State oordeelde echter dat de burgemeester terecht had geconcludeerd dat de vermissingen zonder plausibele reden waren en dat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag terecht had bevestigd. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De Raad van State benadrukte dat het aan [appellante] was om aannemelijk te maken dat er voor de vermissingen plausibele redenen bestonden, wat zij niet had gedaan. De belangen van [appellante] waren voldoende meegewogen door de burgemeester, die haar een paspoort met beperkte geldigheidsduur had aangeboden. De beslissing van de burgemeester om de aanvraag voor een regulier paspoort te weigeren werd als rechtmatig beschouwd.

Uitspraak

201103709/1/H3.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 maart 2011 in zaak nr. 10/878 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2009 heeft de burgemeester de aanvraag van [appellante] om afgifte van een nationaal paspoort afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft de burgemeester het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen die besluiten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2011, verzonden op 21 maart 2011, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 april 2011.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 7 december 2011 aan de orde gesteld.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9 van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder b, kan weigering of vervallenverklaring geschieden op verzoek van de minister die het aangaat, onderscheidenlijk een met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit die het aangaat, indien het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon handelingen heeft verricht of zal verrichten met of met betrekking tot reisdocumenten die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad of zullen schaden, dan wel opzettelijk een ander in de gelegenheid heeft gesteld of zal stellen om zulke handelingen te verrichten met of met betrekking tot een aan de betrokken persoon verstrekt reisdocument.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, voor zover thans van belang, richten de autoriteiten, bedoeld in de artikelen 18 tot en met 24, het verzoek tot weigering onder vermelding van de bezwaren die tegen een persoon bestaan en de gronden die hebben geleid tot het vermoeden, bedoeld in artikel 18 en de artikelen 20 tot en met 24, aan de minister.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, vermeldt de minister, indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de voorwaarden van een van de artikelen 18 tot en met 24, de persoon op wie het verzoek betrekking heeft in een door de minister bij te houden register.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, deelt de minister de autoriteiten die bevoegd zijn een reisdocument te verstrekken, mede, aan welke personen die ingevolge het bepaalde in het derde lid in het register zijn vermeld, een reisdocument kan worden geweigerd.
Volgens paragraaf 3, onder A, van de Circulaire misbruik met reisdocumenten (Stcrt. 2007, 138; hierna: de Circulaire), dient tot signalering in het register als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Paspoortwet te worden overgegaan indien de houder drie keer binnen vijf jaar een reisdocument als vermist heeft opgegeven, terwijl daarvoor geen plausibele reden bestaat. Een plausibele reden kan bijvoorbeeld beroving, diefstal of dementie van de betrokken persoon zijn. Indien de houder echter zonder dergelijke reden zijn reisdocument is kwijtgeraakt, het document heeft verloren of het ergens heeft laten liggen, wordt dit aangemerkt als een vermissing zonder plausibele reden.
Voorts is in die paragraaf vermeld dat bij de vaststelling of aan het criterium van drie vermissingen binnen vijf jaar is voldaan, dient te worden nagegaan hoe vaak de betrokken persoon, gerekend vanaf de datum van de verklaring omtrent de vermissing die door de uitgevende instantie is opgemaakt, in de daaraan voorafgaande vijf jaar een reisdocument als vermist heeft gemeld zonder dat daarvoor een plausibele reden kon worden opgegeven.
2.2. Aan het besluit op bezwaar heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat [appellante] vermeld staat in het Register Paspoortsignaleringen, omdat zij meer dan drie keer binnen vijf jaar zonder plausibele reden een reisdocument als vermist heeft opgegeven en dat daardoor het gegronde vermoeden bestaat dat zij handelingen heeft verricht met of met betrekking tot reisdocumenten die het vertrouwen daarin schaden. Omdat [appellante] bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, heeft de burgemeester zich bereid verklaard aan [appellante] een nationaal paspoort met een beperkte geldigheidsduur en beperkte territoriale geldigheid af te geven.
2.3. [appellante] betoogt dat de burgemeester niet heeft beoordeeld of alle vermissingen aan haar kunnen worden verweten en of daarvoor een plausibele reden bestaat. Ter zitting bij de rechtbank heeft de burgemeester slechts gesteld dat het om meerdere vermissingen gaat op grond waarvan een vermoeden bestaat dat er geen plausibele redenen zijn, aldus [appellante].
Verder betoogt [appellante] dat niet van alle vermissingen een proces-verbaal is aangetroffen, waardoor onvoldoende inzicht wordt verschaft in de omstandigheden waaronder de vermissing is gemeld.
[appellante] stelt dat de vermissing van een nationaal paspoort van 9 december 2004 niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat het een eenzijdige handeling van overheidswege betreft, waarover niet meer informatie dan de enkele registratie beschikbaar is.
Ten slotte betoogt [appellante] dat uit het dossier blijkt dat haar paspoort op 5 januari 2005 is ingehouden door de Koninklijke Marechaussee. Dit betrof geen vermissing. De rechtbank heeft ten onrechte niet beoordeeld of deze inname ten grondslag mocht liggen aan het besluit op bezwaar, aldus [appellante].
2.3.1. Volgens de overgelegde processen-verbaal en de verklaringen die [appellante] bij de gemeente Groningen heeft afgelegd over de vermissingen, is zij op 9 december 2004, 14 januari 2005, 5 december 2005 en 2 oktober 2009 een reisdocument kwijtgeraakt door verlies. Uit deze meldingen blijkt dat [appellante] binnen vijf jaar meer dan driemaal, namelijk viermaal, een reisdocument als vermist heeft opgegeven. De inhouding van het paspoort door de Koninklijke Marechaussee op 5 januari 2005 is door de burgemeester niet aan het besluit ten grondslag gelegd en ook door de rechtbank niet in haar oordeel betrokken.
Voor de vermissing van haar paspoort op 9 december 2004 en de vermissing van een identiteitskaart op 5 december 2005 heeft [appellante] geen verklaring gegeven. Ook ter zitting bij de rechtbank heeft zij voor deze twee gevallen geen nadere verklaring gegeven. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de burgemeester heeft mogen concluderen dat deze gevallen kunnen worden aangemerkt als vermissingen zonder plausibele reden. De enkele stelling dat de vermissing van 9 december 2004 een handeling is van overheidswege, waarover niet meer informatie beschikbaar is, maakt dit oordeel niet anders. Het is aan [appellante] om aannemelijk te maken dat voor deze vermissing een plausibele reden bestaat.
Over de vermissing van haar identiteitskaart op 14 januari 2005 heeft [appellante] verklaard dat deze is kwijtgeraakt na gebruik in het postkantoor. Ten aanzien van de vermissing van een identiteitskaart op 2 oktober 2009 heeft [appellante] verklaard dat zij op 24 oktober 2009 naar een concert is geweest, waarbij zij nog in het bezit was van haar identiteitskaart. In de trein op weg naar huis kon zij haar identiteitskaart niet meer vinden. Het verliezen van een reisdocument is volgens de Circulaire evenwel een niet plausibele reden voor vermissing en een dergelijk verlies dient dan ook voor rekening en risico van [appellante] te komen. Dat in dit geval niet van elk vermist reisdocument een proces-verbaal kan worden overgelegd, brengt niet met zich dat de burgemeester deze vermissingen niet aan het besluit van 28 juli 2010 ten grondslag had mogen leggen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een gegrond vermoeden als bedoeld in artikel 24, onder b, van de Paspoortwet aanwezig was, op grond waarvan het verstrekken van een paspoort mocht worden geweigerd.
Nu de gronden tot weigering nog bestonden ten tijde van de aanvraag, mocht de burgemeester [appellante] een regulier nationaal paspoort weigeren. Zij heeft geen zwaarwegende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de burgemeester in redelijkheid niet tot de weigering van een regulier paspoort had mogen overgaan. De belangen van [appellante] zijn bij het besluit van 28 juli 2010 voldoende meegewogen door de bereidheid van de burgemeester haar een nationaal paspoort met een beperkte geldigheidsduur en een beperkte territoriale geldigheid te verstrekken.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011
176-721.