ECLI:NL:RVS:2011:BU7909

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103636/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit minister inzake geluidwerende voorzieningen en deelname woningisolatieproject

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu, waarbij is medegedeeld dat er geen geluidwerende voorzieningen aan zijn woning zullen worden aangebracht en dat hij wordt uitgeschreven van deelname aan het woningisolatieproject Maastricht Aken Airport 2e fase (MAA2). Het besluit is genomen op 4 maart 2009, na een aanbod dat op 23 december 2008 aan [appellant] is gedaan. De rechtbank Maastricht heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard in haar uitspraak van 7 maart 2011.

De Raad van State overweegt dat het aanbod aan [appellant] met een begeleidende brief is verzonden, waarin duidelijk werd gemaakt dat het een definitief aanbod betrof. [appellant] heeft dit aanbod echter niet binnen de gestelde termijn van twee maanden geaccordeerd, wat volgens de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (RGV 1997) noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor de voorzieningen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het niet ondertekenen van het aanbod voor rekening en risico van [appellant] komt, aangezien hij meerdere keren op de gevolgen van zijn handelen is gewezen.

[Appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de bepalingen van de RGV 1997 heeft toegepast en dat de vaststellingsovereenkomst van 23 oktober 2008 zijn rechtsverhouding beheerst. De Raad van State oordeelt dat de RGV 1997 van toepassing is en dat er geen ondubbelzinnige toezegging is gedaan in de vaststellingsovereenkomst dat geluidwerende voorzieningen aan zijn woning zouden worden getroffen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201103636/1/H2.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Beek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 maart 2011 in zaak nr. 09/1420 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Infrastructuur en Milieu.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft de minister [appellant] medegedeeld dat niet wordt overgegaan tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan zijn woning en dat [appellant] wordt uitgeschreven van deelname aan het woningisolatieproject Maastricht Aken Airport 2e fase (hierna: MAA2).
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Vogels-Pennings, werkzaam bij Rijkswaterstaat, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (hierna: de RGV 1997), zoals deze gold ten tijde hier van belang en voor zover van belang, ontvangen de eigenaren van de woningen die op basis van het onderzoek voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in aanmerking komen, binnen zes weken na het afronden van het onderzoek een aanbod met betrekking tot de aan te brengen geluidwerende voorzieningen.
Ingevolge het zevende lid, onder a, wordt aan de in het tweede lid bedoelde eigenaren verzocht binnen twee maanden na ontvangst van het aanbod door middel van ondertekening schriftelijk te verklaren dat zij voor alle geluidsgevoelige ruimten waar het aanbod betrekking op heeft, instemmen met de voorgestelde geluidwerende voorzieningen en toestemming geven tot het aanbrengen van deze voorzieningen.
Ingevolge het negende lid, voor zover hier van toepassing, wordt de desbetreffende eigenaren schriftelijk medegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht in geval de ondertekening van het aanbod niet binnen de in het zevende lid genoemde termijn heeft plaatsgevonden.
2.2. Aan het besluit van 4 maart 2009, zoals gehandhaafd bij besluit van 7 juli 2009, is ten grondslag gelegd dat [appellant] het aanbod tot woningisolatie van de minister van 23 december 2008 niet binnen de door hem gestelde termijn heeft geaccordeerd en geretourneerd.
2.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007 in zaak nr.
200608435/1heeft de rechtbank overwogen dat de op artikel 14, negende lid, van de RGV 1997 gebaseerde mededeling dat niet tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen wordt overgegaan, een gebonden bevoegdheid is die de minister geen ruimte laat voor een belangenafweging. [appellant] is meerdere malen in de gelegenheid gesteld het aanbod te ondertekenen en te retourneren en is twee maal gewezen op de gevolgen van niet ondertekening van het aanbod. Het niet naleven van deze formaliteiten komt volgens de rechtbank dan ook voor zijn rekening en risico. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat tussen de verzending van het aanbod bij brief van 23 december 2008 en het besluit van 4 maart 2009 meer dan de in artikel 14, zevende lid, van de RGV 1997 genoemde twee maanden zijn gelegen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van [appellant] ongegrond is.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de bepalingen van de RGV 1997 heeft toegepast. Volgens hem beheerst uitsluitend de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 23 oktober 2008 hun rechtsverhouding en daarin is de RGV 1997 niet van toepassing verklaard. De rechtbank heeft volgens [appellant] voorts miskend dat in de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat aan de woning van [appellant] geluidwerende voorzieningen getroffen zullen worden.
2.4.1. De RGV 1997 bevat een regeling voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de geluidsgevoelige ruimten van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, ter beperking van de geluidshinder die bewoners en gebruikers van dergelijke bebouwing ondervinden door luchtvaartgeluid dat ligt boven bepaalde maximale waarden. Niet in geschil is dat hier van een dergelijke situatie sprake is. De rechtbank heeft derhalve terecht de RGV 1997 van toepassing geacht.
2.4.2. De vaststellingsovereenkomst is gesloten naar aanleiding van een eerder gerezen geschil tussen partijen over de deelname van [appellant] aan MAA2. In de vaststellingsovereenkomst staat, zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, dat [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld opnieuw aan MAA2 deel te nemen. Daarin is niet neergelegd dat de RGV 1997 niet van toepassing is. Anders dan [appellant] betoogt, is in de vaststellingsovereenkomst geen concrete en ondubbelzinnige toezegging opgenomen dat geluidwerende voorzieningen aan zijn woning getroffen zullen worden. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij door ondertekening van de antwoordkaart voor deelname aan MAA2 van 23 augustus 2007 wel degelijk het aanbod van 23 december 2008 heeft aanvaard.
2.5.1. In de antwoordkaart staat: "Hierbij verklaar ik eigenaar/huurder van de woning op onderstaand adres, geïnteresseerd te zijn in het kosteloos uitvoeren van een akoestisch onderzoek". Aangezien dit onderzoek volgens de systematiek van de RGV 1997 voorafgaat aan een eventueel aanbod voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, de antwoordkaart uitsluitend op dat akoestisch onderzoek betrekking heeft en derhalve nog geen betrekking kon hebben op het aanbod van 23 december 2008, faalt dit betoog eveneens.
2.6. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de, onder 2.3. genoemde, uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007 nu in die zaak artikel 12 van de RGV 1997 centraal staat, terwijl dat hier artikel 14 van de RGV 1997 is.
2.6.1. Bij besluit van 29 november 2006 (Stcrt. 1 december 2006, nr. 235, blz. 18) is artikel 12 vernummerd tot artikel 14. Artikel 14 is verder op onderdelen andersluidend, maar daarin is gehandhaafd dat, wanneer het aanbod van de minister tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen niet binnen de in de regeling gestelde termijn door de desbetreffende eigenaar wordt ondertekend, de eigenaar schriftelijk wordt medegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen zullen worden aangebracht. In beide zaken ziet het geschil op deze mededeling. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar voormelde uitspraak van 25 juli 2007, overwogen dat deze mededeling een gebonden bevoegdheid is die geen ruimte laat voor een belangenafweging. Daardoor kan alleen de tijdige ondertekening van het aanbod in dit geding aan de orde komen. Dat [appellant], zoals hij aanvoert, goede redenen had het aanbod niet te ondertekenen, is geen relevant verschil en maakt niet dat de rechtbank de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007 niet in haar beoordeling had mogen betrekken. Het betoog faalt.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank voorts ten onrechte heeft geconcludeerd dat tussen de datum van verzending van het aanbod en de datum van het besluit van 4 maart 2009 meer dan twee maanden is gelegen. Hij voert aan dat hij alleen een aanbod van de adviseur van de minister heeft ontvangen en het hem daarom niet duidelijk was dat dit het definitieve aanbod van de minister was.
2.7.1. Niet in geschil is dat het aanbod op 23 december 2008 aan [appellant] is gezonden met een begeleidende brief van de projectleider van MAA2. In de aanhef van de begeleidende brief staat vermeld: "definitief aanbod". Voorts is in de brief vermeld: "Het aanbod met de definitieve tekeningen wordt u in tweevoud toegezonden". In het aanbod zijn als ondergetekenden genoemd, de Staat der Nederlanden en [appellant]. In het aanbod zijn, naast de verplichtingen van de eigenaar, de verplichtingen van de Staat genoemd.
Bij brief van 29 januari 2009, naar [appellant] verzonden op 4 februari 2009, met kenmerk DLB 2009/703, heeft de contractmanager van MAA2 een aantal vragen van [appellant] beantwoord, waarbij is vermeld: "Zoals uit bovenstaande blijkt wijzigt er dus niets aan het u toegezonden definitieve aanbod (…)". De brief is afgesloten met de zin: "Indien het door u geaccordeerde aanbod niet binnen de genoemde termijn in mijn bezit is, ga ik ervan uit dat u niet meer wenst deel te nemen aan het project".
Bij brief van 18 februari 2009, naar [appellant] verzonden op 20 februari 2009, heeft de wnd. Directeur Wegen van Rijkswaterstaat Limburg namens de minister een aantal vragen van [appellant] beantwoord en hem medegedeeld: "In mijn brief van 29 januari 2009 met kenmerk DLB 2009/703 naar u verzonden op 4 februari 2009 heb ik u verzocht het definitieve aanbod binnen twee weken na verzending geaccordeerd aan mij te verzenden. Aan dit verzoek heeft u geen gevolg gegeven. Ik stel u thans voor de laatste keer in de gelegenheid alsnog het aanbod te accorderen en naar mij te verzenden binnen één week na verzending van deze brief. Indien u het aanbod niet binnen de gestelde termijn geaccordeerd aan mij heeft geretourneerd, ga ik er vanuit dat u geen gebruik meer wenst te maken van de mogelijkheid voor het gratis aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. In dat geval ben ik genoodzaakt u uit te schrijven uit het project".
Gelet op het voorgaande, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat het voor hem niet duidelijk was dat het aanbod van 23 december 2008 het definitieve aanbod van de minister was. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat tussen de datum van verzending van het aanbod en de datum van het besluit van 4 maart 2009 meer dan twee maanden is gelegen. Het betoog faalt.
2.8. [appellant] voert tenslotte aan dat hij het aanbod niet heeft ondertekend omdat hij niet wist dat hij na aanvaarding van het aanbod bezwaar kon maken tegen het besluit tot het treffen van de voorzieningen en dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet op deze mogelijkheid te wijzen. Hij kan zich daarom niet vinden in de overweging van de rechtbank dat het niet naleven van de formaliteiten voor zijn rekening en risico komt.
2.8.1. Nu vast staat dat [appellant] bij brief van 23 december 2008 een definitief aanbod is gedaan, dat hij dit niet binnen de in artikel 14, zevende lid, van de RGV 1997 gestelde termijn van twee maanden heeft aanvaard en dat hij is gewezen op de gevolgen van het niet ondertekenen van het aanbod, is - gelet op de omstandigheid dat het hier een gebonden bevoegdheid van de minister betreft, zoals in onder 2.6.1. is overwogen - in het betoog van [appellant] omtrent zijn beweegredenen om van ondertekening van het aanbod af te zien geen grond gelegen om te oordelen dat de rechtbank het besluit van 7 juli 2009 had moeten vernietigen. Het betoog faalt.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011
47-615.