ECLI:NL:RVS:2011:BU7900

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106147/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan De Boskamp en de gevolgen voor uitzicht en privacy van omwonenden

Op 14 april 2011 heeft de raad van de gemeente Epe het bestemmingsplan "De Boskamp" vastgesteld. Dit plan beoogt de nieuwbouw van een woon-zorgcomplex en een gedeeltelijke omlegging van de Albert Schweitzerlaan. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen op 1 juni 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten stellen dat zij niet zijn betrokken bij de voorbereiding van het plan en dat de inspraakprocedure niet correct is verlopen. Ze betogen dat de raad geen rekening heeft gehouden met hun belangen en dat de maximale bouwhoogte van 16 meter in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 november 2011 behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de afstand tussen de bouwblokken en de percelen van de appellanten stedenbouwkundig aanvaardbaar is. De Afdeling overweegt dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat en dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen die met de nieuwbouw zijn gediend. De Afdeling concludeert dat de inspraakprocedure niet in strijd is met de wet en dat de bezwaren van de appellanten niet gegrond zijn.

De Afdeling heeft ook de argumenten van de appellanten over geluidshinder en verkeersveiligheid beoordeeld. De raad heeft aangegeven dat er geen grote toename van verkeersdrukte zal zijn en dat de verkeersveiligheid niet in het geding komt. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201106147/1/R2.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Epe,
en
de raad van de gemeente Epe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Boskamp" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2011, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [één der appellanten], en de raad, vertegenwoordigd door ir. H. van Bolderen en H. Naijen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting Habion verschenen, vertegenwoordigd door M. van der Linden en mr. P.A. Kok, advocaat te Woerden.
2. Overwegingen
2.1. Het plan beoogt nieuwbouw voor het woon-zorgcomplex De Boskamp en een gedeeltelijke omlegging van de Albert Schweitzerlaan te Epe mogelijk te maken.
[appellant] en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen.
2.2. [appellant] en anderen stellen dat zij ten onrechte niet zijn betrokken bij de voorbereiding van het plan, omdat de inspraakprocedure louter formeel zou hebben plaatsgevonden. In dit verband stellen [appellant] en anderen dat de raad geen rekening heeft gehouden met hun belangen en niet heeft geluisterd naar de door hen aangevoerde argumenten. Tevens voeren zij aan dat zij ten onrechte niet zijn betrokken bij de overeenkomst die de raad met de Raad van Bestuur van Halbion heeft gesloten.
2.2.1. Aangaande de bezwaren ten aanzien van de inspraakprocedure overweegt de Afdeling dat ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de ter inzage legging van een ontwerpplan. De inspraakprocedure waar [appellant] en anderen op doelen maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Onregelmatigheden in die procedure kunnen daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Dit geldt ook voor het bezwaar van [appellant] en anderen dat zij niet zijn betrokken bij genoemde overeenkomst, nu dit een omstandigheid betreft die losstaat van de bestemmingsplanprocedure.
2.3. [appellant] en anderen voeren aan dat het plan voorziet in een ontoelaatbare verhoging van de toegestane bouwhoogten door op enkele plaatsen een maximale bouwhoogte van 16 meter mogelijk te maken. [appellant] en anderen stellen zich op het standpunt dat hen is toegezegd dat in het plan een maximum bouwhoogte van 13 meter opgenomen zou worden en dat de maximale hoogte van 16 meter in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat deze hoogte niet in de omgeving past.
[appellant] en anderen voeren tevens aan dat de afstand tussen de bouwblokken in het plangebied en hun erfscheidingen te beperkt is. Deze beperkte afstand leidt tot een aantasting van het uitzicht en de privacy van [appellant] en anderen en veroorzaakt een verlies aan zonlicht.
2.3.1. De raad stelt dat de afstand tussen de bouwblokken in het plangebied en de erfscheidingen slechts in één geval afneemt en in de overige gevallen toeneemt. In het geval waarin de afstand afneemt is nog steeds sprake van een afstand van 12,5 meter tussen de perceelgrens en het bouwblok, aldus de raad. De raad stelt zich op het standpunt dat voormelde afstand stedenbouwkundig aanvaardbaar is binnen de bebouwde kom.
In de reactie van de raad op de ingediende zienswijzen erkent de raad dat zich enig uitzichtverlies zal voordoen, maar stelt de raad dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat.
Voorts is in opdracht van de raad door bureau Witpaard een schaduwstudie uitgevoerd om de effecten van de voorgenomen nieuwbouw in kaart te brengen. Volgens de schaduwstudie valt door de nieuwbouw geen grote vermindering van de hoeveelheid zoninval op de percelen van [appellant] en anderen te verwachten. Op grond hiervan heeft de raad de bezwaren van [appellant] en anderen tegen de hoogte en de situering van de nieuwbouw ondergeschikt geacht aan de daarmee gediende belangen.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat door [appellant] en anderen niet duidelijk is gemaakt wie de toezegging dat een maximum bouwhoogte van 13 meter in het plan zou worden opgenomen zou hebben gedaan en of die persoon bevoegd was dergelijke toezeggingen te doen. Dit betoog slaagt daarom niet.
2.3.3. Buiten geschil is dat zich door de toegenomen maximale hoogte en de voorziene situering van de bebouwing enig verlies van uitzicht zal voordoen. De Afdeling overweegt, gelijk de raad heeft betoogd, dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat.
Ook is aannemelijk dat de privacy van [appellant] en anderen zal worden aangetast. In aanmerking genomen echter dat de hoogste bebouwing op het perceel op de grootste afstand van bijna alle percelen van [appellant] en anderen zal komen te staan, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat aan deze bezwaren overwegende betekenis toegekend had moeten worden.
Met het oog op de schaduwwerking vanwege de voorziene bebouwing op de percelen van [appellant] en anderen is een schaduwstudie uitgevoerd door bureau Witpaard. Blijkens het overgelegde rapport van deze studie is een vergelijking gemaakt tussen de schaduwwerking van de aanwezige bebouwing en de voorziene bebouwing, voor verschillende seizoenen en verschillende tijdstippen van de dag. Dit rapport geeft naar het oordeel van de Afdeling een voldoende representatief beeld van de schaduwwerking. Gezien dit rapport bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorziene bouw een zodanige vermindering van zonlicht op de percelen van [appellant] en anderen tot gevolg zal hebben dat de raad hun bezwaren niet ondergeschikt heeft kunnen achten aan de met deze bouw gediende belangen. Aan bovenstaand oordeel doet niet af dat, zoals [appellant] en anderen hebben gesteld, het rapport geen beeld geeft van de schaduwwerking na 21.00 uur gedurende de zomermaanden. Niet aannemelijk is dat de toename van schaduwwerking in de relatief korte periode tussen 21.00 uur en zonsondergang van wezenlijk belang is.
2.4. [appellant] en anderen voeren aan dat de beoogde ligging van de parkeerplaatsen op het terrein van De Boskamp een toename van geluid- en andere hinder met zich zal brengen. Deze toename heeft volgens hen nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat onder het voorgaande bestemmingsplan het gehele terrein van De Boskamp de bestemming "Maatschappelijk" had. Binnen die bestemming waren overal parkeerplaatsen toegestaan. Het plan beoogt parkeren mogelijk te maken binnen de daartoe strekkende aanduiding en voorziet in de aanleg van parkeerplaatsen grenzend aan een aantal percelen van [appellant] en anderen. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat tussen de parkeerplaatsen en de percelen van [appellant] en anderen een afscheiding zal worden aangebracht. Nu voorts het in geding zijnde plan in dit opzicht geen verslechtering voor [appellant] en anderen met zich brengt, behoefde de raad naar het oordeel van de Afdeling aan dit bezwaar geen overwegende betekenis toe te kennen.
2.4.2. [appellant] en anderen stellen zich op het standpunt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de verkeersveiligheid en dat het plan daarom ten onrechte niet voorziet in een tweede ontsluitingsweg aan de zuidkant van De Boskamp.
2.4.3. De raad heeft tegen het betoog van [appellant] en anderen aangevoerd dat er geen sprake zal zijn van een grote toename van de verkeersdrukte ten gevolge van het plan. De raad hanteert op basis van het gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan voor de Albert Schweitzerlaan een maximale verkeersintensiteit van 1500 motorvoertuigen per etmaal. De raad stelt dat de Albert Schweitzerlaan nu een verkeersintensiteit van 1067 motorvoertuigen kent. Na realisering van het plan komt dit blijkens een berekening uit op 1221 motorvoertuigen per etmaal, een intensiteit die onder de in het gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan gestelde norm ligt. Gezien de aard van het woon-zorgcomplex mag volgens de raad worden aangenomen dat de verkeersintensiteit nog lager zal uitvallen dan dit aantal.
De Afdeling is deze uiteenzetting niet onjuist gebleken. Nu van een sterke toename van de verkeersintensiteit geen sprake zal zijn, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat als gevolg van het plan de verkeersveiligheid in het geding komt. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een tweede ontsluitingsweg niet noodzakelijk is omdat daartoe geen verkeerskundige noodzaak bestaat.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat zich een waardevermindering van hun percelen zal voordoen.
De Afdeling overweegt dat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan gemoeid zijn. De beroepsgrond faalt.
2.6. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011
59-726