201104051/1/H3.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Valkenburg aan de Geul,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 januari 2011 in zaak nr. 10/3811 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft het college geweigerd om ten behoeve van [appellante] een urgentieverklaring te verstrekken.
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 25 januari 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 23 februari 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 29 november 2011.
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingsverordening van de gemeente Barneveld kan, indien een woningzoekende dringend behoefte heeft aan woonruimte, hij het college verzoeken hem een urgentieverklaring te verstrekken.
Ingevolge het tweede lid kan het nadere regels stellen ten aanzien van urgentie.
Ingevolge artikel 3 van de krachtens die bepaling vastgestelde Beleidsregels urgentieverlening Barneveld (hierna: de nadere regels) moet de aanvrager, om voor verstrekking van een urgentieverklaring in aanmerking te kunnen komen, in ieder geval:
a. voorafgaand aan de aanvraag, tenminste twee jaar aaneengesloten ingezetene zijn en
b. de Nederlandse nationaliteit hebben of over een geldige verblijfstitel beschikken.
Ingevolge artikel 18 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager van de nadere regels afwijken, als toepassing daarvan tot een onaanvaardbare situatie leidt.
2.2. Het college heeft aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag gelegd dat [appellante] zich op 5 januari 2010 uit de gemeente heeft laten uitschrijven en laten inschrijven in de gemeente Putten. Zij was aldus ten tijde van dat besluit niet twee jaar aaneengesloten ingezetene van de gemeente. Verder zijn haar omstandigheden niet zo bijzonder, dat met toepassing van artikel 18 van de nadere regels moet worden afgeweken, aldus het college.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar niet voldoende op de mogelijkheden voor hulp heeft gewezen, toen de faillissementscurator haar huis in Barneveld in 2008 verkocht en zij nieuwe woonruimte nodig had. Het verwijt haar nu ten onrechte dat zij destijds geen particuliere woning heeft gehuurd, maar een stacaravan heeft gekocht en zich nadien in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Putten heeft laten inschrijven, teneinde in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering. Verder heeft de rechtbank volgens haar miskend dat zij ruim acht jaar in Barneveld heeft gewoond, voordat zij in de stacaravan is getrokken en zich, anders dan het college stelt, heeft ingespannen om in Barneveld passende woonruimte te vinden.
2.3.1. Niet in geschil is dat [appellante], voorafgaand aan haar aanvraag om verstrekking van een urgentieverklaring, niet twee jaar aaneengesloten ingezetene van de gemeente was. Ingevolge de nadere regels komt zij dientengevolge niet in aanmerking voor verstrekking van een urgentieverklaring.
De rechtbank heeft terecht in het in beroep gestelde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet op de voet van artikel 18 van de nadere regels wenst af te wijken. De omstandigheden die [appellante] stelt zijn niet zo bijzonder, dat het college dat moest doen, teminder nu zij, naar het college onweersproken heeft gesteld, het geld dat zij na de verkoop van haar woning van de curator heeft ontvangen aan de aankoop van een vakantiewoning in Putten, waarvan zij wist dat zij er niet permanent mocht verblijven, heeft besteed.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011