ECLI:NL:RVS:2011:BU7889

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100450/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor wijziging gemeentelijk monument in Doorn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 november 2010, waarin het beroep tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug om een vergunning te verlenen voor het verwijderen van een schoorsteen aan de linkerzijgevel van een gemeentelijk monument, de villa aan de [locatie] te Doorn, ongegrond werd verklaard. Het college had op 5 december 2008 geweigerd om vergunning te verlenen op basis van de Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2007. De rechtbank oordeelde dat het college de weigering terecht had gemotiveerd, maar [appellante] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 14 december 2011 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat het college een advies van de monumentencommissie had gevolgd, waarin werd gesteld dat de schoorsteen een onlosmakelijk onderdeel van de monumentale waarde van de villa vormde. [appellante] betoogde dat dit advies niet aan de weigering ten grondslag mocht worden gelegd, omdat het niet zorgvuldig was en niet alle relevante informatie had meegenomen. Ze overhandigde een rapport van een deskundige dat de staat van de schoorsteen en de bouwgeschiedenis betrof.

De Raad van State oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het advies van de monumentencommissie werd gevolgd en dat het rapport van [appellante] twijfels opriep over de juistheid van dat advies. Hierdoor was de weigering van de vergunning ontoereikend gemotiveerd. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201100450/1/H2.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) van 30 november 2010 in zaak nr. 09/3559 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2008 heeft het college geweigerd aan [appellante] krachtens de Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2007 (hierna: de Monumentenverordening) vergunning te verlenen voor het verwijderen van een schoorsteen aan de linkerzijgevel en het in plaats daarvan aanbrengen van een nieuw gevelkozijn in de blindnis van het pand [Villa] aan de [locatie] te Doorn (hierna: de villa).
Bij besluit van 5 november 2009 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2010, verzonden op 6 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 12 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 februari 2011.
[appellante] heeft nog een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.G. Wakelkamp, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.T.E. Kemperman, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Het college heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, op 4 oktober 2011 een reactie op het nader ingediende stuk gegeven. [appellante] heeft daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere behandeling van de zaak ter zitting achterwege gebleven. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, van de ten tijde van belang geldende Monumentenverordening is het verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
2.2. Bij besluit van 1 april 2008 heeft het college aan [appellante] vergunning verleend voor het verbouwen, restaureren en gedeeltelijk isoleren van de villa. Aan de linkerzijgevel van de villa zijn werkzaamheden uitgevoerd, waarvoor geen vergunning is verleend. Ter legalisering hiervan heeft [appellante] een aanvraag ingediend, die tot het besluit van 5 december 2008 heeft geleid.
Aan het besluit van 5 november 2009 heeft het college een advies van de Commissie voor welstand en monumenten (hierna: de monumentencommissie) van 20 april 2009 ten grondslag gelegd. Volgens dat advies is door de afbraak van de schoorsteen grote schade aan de monumentale waarde van de villa toegebracht, omdat de schoorsteen een onlosmakelijk onderdeel vormde van de ontwikkelingsgeschiedenis en de ontwikkelingen aan het interieur hierdoor goed afleesbaar zijn geweest. De monumentencommissie adviseert de schoorsteen te laten herbouwen, op dezelfde wijze als deze was. Alleen op die wijze is passend herstel van de aangebrachte schade mogelijk, aldus het advies.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college dit advies niet aan het besluit van 5 november 2009 ten grondslag mocht leggen, omdat dit op onvoldoende zorgvuldige kennisvergaring is gebaseerd en de monumentencommissie de schoorsteen ten onrechte voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de villa van belang heeft geacht. Ter toelichting heeft zij een rapport van 11 juli 2011 van drs. A.K. Koornstra van Hylkema consultants, architectuur, erfgoed en herontwikkeling (hierna: het rapport) overgelegd.
2.3.1. Het betoog van het college dat het rapport voor het eerst in hoger beroep is overgelegd en daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dient te worden gelaten, faalt. Het rapport dient ter nadere toelichting van een in beroep door [appellante] ingenomen standpunt. Teneinde het college in de gelegenheid te stellen het ter beoordeling aan de monumentencommissie voor te leggen, is het onderzoek ter zitting geschorst.
2.3.2. Het rapport concludeert op grond van foto's van de villa uit 1970 en 2007 dat de schoorsteen zich in zeer slechte staat bevond en gedeeltelijk was ingestort. Volgens het rapport kan uit de bouwgeschiedenis en historisch beeldmateriaal afgeleid worden dat de schoorsteen waarschijnlijk in de jaren zestig van de twintigste eeuw is gebouwd. Onder verwijzing naar de redengevende omschrijving van de villa, waarin staat dat zij van belang wordt geacht vanwege de architectuurhistorische betekenis als voorbeeld van een negentiende-eeuws buitenhuis volgens het herenhuistype, concludeert het voorts dat de schoorsteen niet gezien kan worden als uitdrukking van de gebruiksgeschiedenis, omdat deze niet naar de latere institutionele of kantoorfunctie verwijst die de villa sinds 1946 heeft.
Aldus geeft het rapport grond voor twijfel aan de volledigheid en juistheid van het door het college gevolgde advies van de monumentencommissie. Uit dat advies blijkt niet dat de bouwkundige staat van de schoorsteen bij de beoordeling is betrokken. In haar reactie op het rapport bij brief van 4 oktober 2011 heeft de monumentencommissie volstaan met een herhaling van het eerdere advies.
Door dit advies eraan ten grondslag te leggen is het besluit van 5 november 2009 derhalve ontoereikend gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 5 november 2009 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 november 2010 in zaak nr. 09/3559;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug van 5 november 2009;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.298,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdachtennegentig euro), waarvan € 1.748,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 745,00 (zegge: zevenhonderdvijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011
18-710.