ECLI:NL:RVS:2011:BU7887

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106799/2/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • A. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan de Erven [verzoeker] door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

Op 8 december 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de Erven [verzoeker] een voorlopige voorziening vroegen tegen een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Deze last was opgelegd vanwege de overtreding van artikel 55b van de Wet bodembescherming, in samenhang met artikelen 29 en 37, omdat de sanering van een terrein aan de [locatie] niet voor 9 maart 2010 was begonnen. De verzoeker heeft op 21 oktober 2011 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreesde voor verbeurte van dwangsommen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2011, waarbij de verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen en ing. A. Alblas, en het college door mr. K.I. Siem, S. Rondhuis LLB, ing. F.J. de Groot en dr. F.L. van Vliet.

De voorzitter overwoog dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de verzoeker geen belanghebbende was. Het verzoek was beperkt tot de last om uiterlijk op 26 november 2011 de sanering te beginnen volgens het saneringsplan van 27 november 2009. De verzoeker had een melding gedaan van de start van de (deel)sanering op 11 november 2011, maar de voorzitter concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de sanering niet zou plaatsvinden zoals opgelegd. Aangezien er geen verbeurte van dwangsommen dreigde, had de verzoeker geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De overige gronden die door de verzoeker waren aangevoerd, gaven ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Uiteindelijk werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 december 2011.

Uitspraak

201106799/2/H4.
Datum uitspraak: 8 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te Spijkenisse, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het college aan de Erven [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd vanwege onder meer overtreding van artikel 55b, gelezen in samenhang met de artikelen 29 en 37, van de Wet bodembescherming, doordat niet voor 9 maart 2010 is begonnen met de sanering van het terrein aan de [locatie].
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2011, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen, [gemachtigde] en ing. A. Alblas, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, S. Rondhuis LLB, ing. F.J. de Groot en dr. F.L. van Vliet, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De voorzitter overweegt dat voorshands geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat [verzoeker] geen belanghebbende is.
2.2. [verzoeker] heeft zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening beperkt tot de last om uiterlijk op 26 november 2011 de sanering te beginnen overeenkomstig het "saneringsplan [locatie]" van 27 november 2009.
2.3. [verzoeker] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat verbeurte van dwangsommen dreigt. Hij heeft voorts gewezen op een melding start (deel)sanering die hij op 11 november 2011 heeft ingezonden bij het college. Volgens deze melding start de (deel)sanering op 26 november 2011.
2.3.1. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de op 11 november 2011 gemelde sanering niet overeenkomstig de last onder dwangsom zal plaatsvinden.
Nu derhalve geen verbeurte van dwangsommen dreigt heeft [verzoeker] reeds hierom geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.2. Ook de overige door [verzoeker] aangevoerde gronden geven geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzitter komt ten aanzien van deze gronden, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet tot een ander oordeel dan de voorzitter van de Afdeling in de uitspraak van 5 augustus 2011 in zaak nr. 201106799/1/H4 (www.raadvanstate.nl).
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2011
433.