ECLI:NL:RVS:2011:BU7862

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110916/2/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning kleiduivenschietvereniging 'De Snip' en verzoek om voorlopige voorziening

Op 5 december 2011 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de kleiduivenschietvereniging 'De Snip' en het college van burgemeester en wethouders van Lopik. De zaak betreft de intrekking van de vergunning van 'De Snip', die op 24 augustus 2011 door het college was ingetrokken op basis van artikel 8.25 van de Wet milieubeheer. De intrekking ging in per 15 oktober 2011, omdat de vereniging geluidnormen overtrad die zijn vastgelegd in de Herziening Circulaire Schietlawaai. 'De Snip' heeft op 12 oktober 2011 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 21 november 2011 ter zitting werd behandeld.

Tijdens de zitting werd 'De Snip' vertegenwoordigd door de voorzitter en penningmeester, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. R.Z.Y. Tan en J. van den Heuvel. 'De Snip' voerde aan dat het college onvoldoende rekening had gehouden met het feit dat zij al 40 jaar over een vergunning beschikte en dat de intrekking disproportioneel was. De vereniging stelde dat zij bereid was maatregelen te treffen om aan de geluidnormen te voldoen en dat een gedeeltelijke intrekking van de vergunning ook mogelijk was.

Het college daarentegen stelde dat de overschrijdingen van de geluidnormen zo ernstig waren dat het belang van de omwonenden en het algemeen belang zwaarder woog dan de belangen van 'De Snip'. De voorzitter van de Raad van State oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat het besluit van het college in de hoofdzaak zou worden vernietigd. De voorzitter concludeerde dat 'De Snip' onvoldoende had aangetoond dat haar voortbestaan in gevaar kwam door de intrekking van de vergunning en dat de voorgestelde maatregelen niet haalbaar waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 december 2011.

Uitspraak

201110916/2/H4.
Datum uitspraak: 5 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid "Jachtschietclub De Snip", gevestigd te Reeuwijk,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft het college met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer de aan kleiduivenschietvereniging "De Snip" op 11 oktober 1971 verleende vergunning op grond van de Hinderwet ingetrokken per 15 oktober 2011.
Tegen dit besluit heeft De Snip bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2011, heeft De Snip de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2011, waar De Snip, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [penningmeester], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.Z.Y. Tan en J. van den Heuvel, zijn verschenen.
Voorts is [partij], in persoon en bijgestaan door mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Snip voert aan dat het college ten onrechte onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het feit dat zij al 40 jaar over een vergunning beschikt en er alles aan doet om overlast te voorkomen. Pas sinds de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2011 in zaaknr.
201009672/1/M1is zij ervan op de hoogte dat zij de geluidnormen van de Herziening Circulaire Schietlawaai van 17 maart 2006 (hierna: Circulaire) overtreedt. Zij is van mening dat haar belangen onvoldoende bij het besluit zijn betrokken. Zij vreest voor haar voortbestaan, omdat leden zich volgens haar zullen aanmelden bij een andere schietvereniging. Houders van een wapenverlof moeten immers een minimaal aantal keer deelnemen aan schietoefeningen. Met de verhuurder is zij overeengekomen dat het huurcontract in ieder geval tot het eind van 2012 wordt voortgezet. Zij vreest dat de contributie volledig hieraan zal moeten worden besteed. Haar schietbanen zijn belangrijk voor de training van schutters in een Olympische discipline.
Zij is van mening dat de intrekking van haar vergunning disproportioneel is. Volgens haar had het college met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de vergunning moeten aanpassen, omdat door het treffen van maatregelen aan de geluidnormen kan worden voldaan. Zij is bereid deze maatregelen te treffen en stelt inmiddels een omgevingsvergunning te hebben aangevraagd. Zij is ook bereid tijdelijk de openingstijden terug te brengen.
Zij voert aan dat ook een gedeeltelijke intrekking mogelijk was, door sluiting van een van de twee schietbanen.
2.3. Het college voert aan dat de waarden die in de Circulaire voor het Rating Sound Level, het berekende geluidniveau van herhaald hoorbare knallen, uitgedrukt in Lr, worden aanbevolen met 10 tot 38 dB(A) worden overschreden. De waarden die in de Circulaire worden aanbevolen voor het geluidniveau van een enkelvoudige knal, uitgedrukt in LKnal, worden met meer dan 10 dB(A) overschreden. De overschrijdingen van de geluidnormen zijn volgens het college van dien aard dat het college in redelijkheid het belang van omwonenden en het algemeen belang heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen van De Snip. Het college heeft bij het bepalen van de termijn waarop de vergunning wordt ingetrokken betrokken dat De Snip al veertig jaar over een vergunning beschikt en dat zij zich niet bewust was van de overtreding. Het belang van houders van een wapenverlof en van Olympische sporters komt volgens het college nauwelijks een rol in de belangenafweging toe.
Het college voert aan voorts dat de grondslag van de aanvraag verlaten zou worden door de maatregelen die nodig zijn om aan de geluidnormen te voldoen, voor te schrijven. Bovendien is het onzeker of deze maatregelen kunnen worden gerealiseerd. Voor deze maatregelen is een omgevingsvergunning vereist, ook is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Er kan geruime tijd verstrijken voor de maatregelen kunnen worden getroffen, gedurende die tijd zou de overtreding voortduren. Het college acht dit in verband met de forse overschrijdingen van de geluidnormen onwenselijk. Het beperken van de openingstijden leidt er niet toe dat de overschrijdingen sterk verminderen. Ook een gedeeltelijke intrekking leidt er niet toe dat de overschrijdingen sterk verminderen.
2.4. De voorzitter zal in afweging van de betrokken belangen op het verzoek beslissen. Daarbij betrekt de voorzitter dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat het besluit van 24 augustus 2011 in de hoofdzaak zal worden vernietigd. Voorts is het niet zeker dat de voorgestelde maatregelen ertoe leiden dat aan de geluidnormen zal worden voldaan. Evenmin is duidelijk of deze maatregelen ruimtelijk inpasbaar zijn en of voor het toepassen van deze maatregelen een omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen kan worden verleend. De activiteiten van De Snip leiden tot een forse geluidoverlast voor de omwonenden, die zich al lang voortdoet. De Snip heeft daartegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voortbestaan van haar vereniging in gevaar komt door de intrekking van haar vergunning. De Snip was sinds de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2011 in zaaknr.
201009672/1/M1op de hoogte van de overschrijding van de geluidnormen, maar heeft, zoals ter zitting is gebleken, nog geen aanvraag tot aanpassing van de hinderwetvergunning ingediend. Voor het college was het niet mogelijk de voorgestelde maatregelen met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer aan de vereniging op te leggen, omdat dit naar het voorlopig oordeel van de voorzitter zou leiden tot verlating van de grondslag van de aanvraag. Ook was het voor het college niet mogelijk over te gaan tot een gedeeltelijke intrekking van de vergunning, omdat dit er niet toe leidt dat zich geen overschrijding van de geluidnormen meer voordoet.
2.5. Gelet hierop bestaat in afweging van de betrokken belangen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2011
433.