ECLI:NL:RVS:2011:BU7530

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012538/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
  • M.W.J. Sloots
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinsleven

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 24 november 2010. De rechtbank had bepaald dat de minister van Buitenlandse Zaken binnen vier weken na de uitspraak een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) moest verstrekken aan de vreemdelingen, zodat zij hun gezinsleven konden uitoefenen conform artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de weigering om verblijf in Nederland toe te staan niet in strijd was met het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven. Dit oordeel werd in hoger beroep niet bestreden, waardoor de Raad van State van de juistheid daarvan uitging.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het bezwaar tegen de besluiten van 7 januari 2009 gegrond had verklaard en de minister had opgedragen om de mvv te verstrekken. De Raad oordeelde dat het aan de minister was om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met een betere motivering dan die van het eerdere besluit van 26 mei 2010. De rechtbank had ten onrechte zelf in de zaak voorzien, aldus de Raad van State. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de minister bij besluiten die het gezinsleven van vreemdelingen raken, en bevestigt dat de rechter niet zelf in de zaak moet voorzien als de minister de gelegenheid moet krijgen om zijn besluit te heroverwegen.

De beslissing van de Raad van State is een belangrijke uitspraak in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, waarbij de rechten van vreemdelingen op basis van het EVRM worden gewaarborgd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

201012538/1/V4.
Datum uitspraak: 1 december 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 24 november 2010 in zaak nr. 10/18883 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 7 januari 2009 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft de minister het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van de vreemdelingen tegen het besluit van 26 mei 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen voormelde besluiten van 7 januari 2009 gegrond verklaard, bepaald dat de minister binnen vier weken na verzending van de uitspraak aan de vreemdelingen een mvv met als doel 'uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) bij oudste zoon respectievelijk broer [referent]' (hierna: de referent) verstrekt en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Voor verblijf hier te lande van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om verlening van een mvv te worden getoetst aan de criteria die gelden voor het verlenen van zodanige vergunning. Behoudens indien internationale verplichtingen daartoe nopen, wordt een verblijfsvergunning ingevolge voormelde bepaling slechts verleend, indien met de aanwezigheid van de vreemdeling hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel om klemmende redenen van humanitaire aard.
2.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.3. De minister klaagt in de grieven dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om zelf in de zaak te voorzien. Volgens de minister heeft de rechtbank daarmee miskend dat het na vernietiging van het besluit van 26 mei 2010 aan hem was om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met een betere motivering dan die van het besluit van 26 mei 2010.
2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de weigering om aan de vreemdelingen verblijf in Nederland toe te staan niet in strijd is met het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Deze overweging is in hoger beroep niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan dient te worden uitgegaan.
Door het besluit van 26 mei 2010 te vernietigen wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, heeft de rechtbank aangegeven dat zij het mogelijk acht dat een betere motivering de afwijzing van de aanvragen van de vreemdelingen wel zou kunnen dragen. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
De grieven slagen.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het bezwaar tegen de besluiten van 7 januari 2009 gegrond heeft verklaard, heeft bepaald dat de vreemdelingen in aanmerking komen voor een mvv met als doel 'uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij de referent', de minister heeft opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de vreemdelingen die mvv te verstrekken en heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 mei 2010.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 24 november 2010 in zaak nr. 10/18883, voor zover de rechtbank daarbij het bezwaar tegen de besluiten van 7 januari 2009 gegrond heeft verklaard, heeft bepaald dat de vreemdelingen in aanmerking komen voor een mvv met als doel 'uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij oudste zoon respectievelijk broer [referent]', de minister heeft opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de vreemdelingen die mvv te verstrekken en heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 mei 2010.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Sloots
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011
499.
Verzonden: 1 december 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser