201106887/1/H1.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Houten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 mei 2011 in zaak nr. 10/2460 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Houten.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eneco New Energy B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van drie windturbines, één inkoopstation en bijbehorende werken op de percelen, kadastraal bekend HTN04, sectie E, nummer 976 (gedeeltelijk) en sectie H, nummers 30, 2010, 32, 2020 en 2030 (alle gedeeltelijk), plaatselijk bekend nabij de Veerwagenweg en de Heemsteedseweg te Houten.
Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op 18 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Eneco Wind B.V. (hierna: Eneco Wind) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.A.A. van Wakeren, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.R.E. Maris, D.K. Keijer, H. Huffels,
drs. F. Aarts en ing. J. Geleijns, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Eneco Wind, vertegenwoordigd door
mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, en H. Geleijns.
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep.
2.2. Vast staat dat [appellant] geen zienswijze tegen het voornemen om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen naar voren heeft gebracht, maar een bezwaarschrift tegen het besluit van 21 juni 2010 heeft ingediend dat door het college ter behandeling als beroepschrift aan de rechtbank is doorgezonden.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend. De rechtbank was volgens hem niet bevoegd om te beslissen op het door het college ter behandeling als beroepschrift doorgezonden bezwaarschrift en had dit ter behandeling als bezwaarschrift aan het college dienen terug te zenden.
2.3.1. Anders dan [appellant] betoogt behoeft geen uitdrukkelijk en afzonderlijk besluit te worden genomen om afdeling 3.4 van de Awb, waarin de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is geregeld, toe te kunnen passen. Het is voor uitsluiting van de mogelijkheid om bezwaar te maken voldoende dat het bestreden besluit feitelijk met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is voorbereid. Vast staat dat het besluit van 21 juni 2010 tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid. Derhalve stond tegen dit besluit rechtstreeks beroep open bij de rechtbank. Daar doet, anders dan [appellant] stelt, niet aan af dat bij de bekendmaking van het genomen besluit is vermeld dat belanghebbenden binnen zes weken na de dag waarop het besluit is verzonden een beroepschrift kunnen indienen bij de rechtbank en artikel 6:8, vierde lid, van de Awb bepaalt dat de beroepstermijn een aanvang neemt met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
In de publicatie in het huis-aan-huisblad Houten Actueel van het voornemen om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen van 18 november 2009 is overeenkomstig artikel 3:12, eerste lid, van de Awb de zakelijke inhoud weergegeven van het ontwerpbesluit. Dat in deze publicatie niet expliciet is vermeld dat naast het verzoek om bouwvergunning en vrijstelling ook het desbetreffende ontwerpbesluit ter inzage werd gelegd, maakt, anders dan [appellant] stelt, niet dat hem niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingediend tegen het voornemen vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011