ECLI:NL:RVS:2011:BU7091

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106788/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorhaling van inschrijvingen op anciënniteitslijsten door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 21 april 2011 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 5 juni 2009 de inschrijvingen van [appellant] op de anciënniteitslijsten voor staanplaatsen op markten doorgehaald. Dit gebeurde omdat de geldigheidsduur van zijn marktvergunning op 25 april 2009 was verstreken en hij deze niet tijdig had verlengd. Het college stelde dat het voor rekening en risico van [appellant] kwam dat hij de vergunning niet op tijd had verlengd.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de inschrijvingen door te halen. [appellant] betoogde dat hij niet op de hoogte was van de vervaldatum van zijn vergunning en dat de gevolgen van het niet tijdig verlengen hem niet duidelijk waren. Hij voerde ook aan dat de communicatie over de verlenging via de marktmeester had moeten plaatsvinden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had gesteld dat het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning gelijkgesteld kon worden met het intrekken van de vergunning.

De Afdeling concludeerde dat [appellant] op de hoogte had kunnen zijn van de vervaldatum van zijn vergunning en dat het college hem herhaaldelijk had gewezen op de noodzaak van verlenging. De financiële gevolgen van het besluit voor [appellant] waren geen reden voor het college om af te wijken van de regels, aangezien deze gevolgen niet uniek waren voor hem, maar ook golden voor andere marktkooplieden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201106788/1/H3.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2011 in zaak nr. 10/999 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2009 heeft het college de inschrijvingen van [appellant] op de voor toewijzing van staanplaatsen op markten gehanteerde anciënniteitslijsten doorgehaald.
Bij besluit van 1 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2011, verzonden op 27 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 juni 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2011, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door drs. E.J. Overgaauw, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Marktverordening Rotterdam 2008 (hierna: de Marktverordening) kan het college nadere regels stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is het verboden een staanplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Marktreglement Rotterdam 2008 (hierna: het Marktreglement) worden per markt en zo nodig branchegewijs lijsten van ingeschrevenen opgemaakt, aan de hand waarvan het college staanplaatsen toewijst.
Ingevolge het tweede lid wordt de volgorde op de in het eerste lid genoemde lijsten bepaald door de datum waarop voor het eerst een vaste plaats op de markt is ingenomen of waarop de naam van de ingeschrevene blijkens aanmelding op de wachtlijst is vermeld.
Ingevolge het derde lid schrijft het college de aanvrager in op een wachtlijst als bedoeld in het tweede lid, indien:
1. de aanvrager een marktvergunning heeft;
2. de aanvrager heeft aangegeven dat hij op een wachtlijst wil worden geplaatst;
3. de aanvrager het verschuldigde tarief voor het plaatsen op een wachtlijst heeft betaald.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, wordt de inschrijving op de lijsten als bedoeld in artikel 10 doorgehaald indien de marktvergunning is ingetrokken.
Ingevolge artikel 28 kan het college van het bepaalde in dit reglement afwijken indien toepassing van dit reglement leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
2.2. Het college heeft de inschrijvingen van [appellant] op de anciënniteitslijsten als bedoeld in artikel 10 van het Marktreglement met toepassing van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het Marktreglement doorgehaald, omdat de geldigheidsduur van de aan hem verleende marktvergunning op 25 april 2009 is verstreken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor rekening en risico van [appellant] komt dat hij de vergunning niet tijdig heeft verlengd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn inschrijvingen op de anciënniteitslijsten niet had mogen doorhalen. Hij voert aan dat hij niet wist dat de vergunning zou verlopen, dat de gevolgen van het niet tijdig verlengen van de vergunning hem niet duidelijk waren en dat de communicatie over de verlenging van de vergunning via de marktmeester had moeten plaatsvinden. Verder voert hij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de zwaarwegende financiële gevolgen die het besluit voor hem heeft.
2.3.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college ter zake van de doorhaling van inschrijvingen op anciënniteitslijsten het verstrijken van de geldigheidsduur van een marktvergunning gelijk mocht stellen met het intrekken van een marktvergunning, nu een geldige marktvergunning een vereiste is om te kunnen worden ingeschreven op een anciënniteitslijst. Niet in geschil is dat de geldigheidsduur van de marktvergunning van [appellant] op 25 april 2009 is verstreken. Het college was daarom in beginsel ingevolge artikel 14 van het Marktreglement gehouden de inschrijvingen van [appellant] op anciënniteitslijsten door te halen. Derhalve staat ter toets of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule van artikel 28 van het Marktreglement.
2.3.2. Op de bij de vergunning behorende pas is vermeld dat deze vergunning geldig is tot 25 april 2009. Voorts heeft het college gesteld dat [appellant] er bij brieven van 7 april 2009 en 8 mei 2009 op is gewezen dat hij de vergunning diende te verlengen. Zowel bij de hoorzitting in bezwaar als ter zitting bij de rechtbank heeft [appellant] te kennen gegeven in elk geval de brief van 7 april 2009 te hebben ontvangen. Hij heeft niet te kennen gegeven waarom hij in hoger beroep, in afwijking van het eerder gestelde, aanvoert dat hij voorafgaand aan het besluit van 5 juni 2009 nooit is gewezen op de noodzaak van verlenging van de vergunning. Niet valt in te zien waarom het college [appellant] door tussenkomst van de marktmeester op de hoogte had moeten stellen van het verlopen van de vergunning. Indien bij hem onduidelijkheid bestond over de gevolgen van het verlopen van zijn vergunning, lag het op zijn weg om daarover informatie in te winnen.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] op de hoogte kon zijn van het verlopen van zijn marktvergunning alsmede van de gevolgen van het verlopen en dat het college [appellant] herhaaldelijk heeft gewezen op de noodzaak van verlenging van zijn vergunning. Bovendien is het aan een vergunninghouder om zorg te dragen voor tijdige verlenging van een vergunning. Met de rechtbank is de Afdeling daarom van oordeel dat het college in de omstandigheid dat het besluit grote financiële gevolgen heeft voor [appellant], in redelijkheid geen aanleiding behoefde te zien voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de financiële gevolgen geen omstandigheid vormen waarmee [appellant] zich onderscheidt van andere marktkooplieden waarvan de inschrijving op anciënniteitslijsten is doorgehaald omdat niet tijdig zorg is gedragen voor verlenging van de marktvergunning.
2.3.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college de inschrijvingen op anciënniteitslijsten mocht doorhalen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
582-640.