ECLI:NL:RVS:2011:BU7086

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105022/1/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Aquaviro B.V. tegen de afwijzing van het verzoek tot intrekking van bestuursdwang

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Aquaviro B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 18 maart 2011 het beroep van Aquaviro B.V. ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek tot intrekking van een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal, dat op 11 mei 2007 bestuursdwang had opgelegd aan Aquaviro B.V. Het college had op 18 december 2009 het verzoek van Aquaviro B.V. tot intrekking van dit besluit afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Aquaviro B.V. geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die aanleiding zouden geven tot heroverweging van het bestuursdwangbesluit.

Aquaviro B.V. betoogde dat het taxatierapport van CED Nomex B.V. van 8 februari 2008 een nieuw feit was, omdat dit rapport zou aantonen dat zij niet de eigenaar was van de goederen op het perceel. Daarnaast stelde Aquaviro B.V. dat het college zijn standpunt over de rechtmatigheid van de bewoning van een stacaravan had gewijzigd, wat ook als nieuw feit zou moeten worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat deze argumenten niet als nieuw gebleken feiten konden worden aangemerkt, omdat Aquaviro B.V. deze al eerder had kunnen aanvoeren in de procedure tegen het besluit van 11 mei 2007.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat Aquaviro B.V. geen nieuwe feiten had gepresenteerd die een heroverweging van het bestuursdwangbesluit rechtvaardigden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201105022/1/H4.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aquaviro B.V., gevestigd te Wouwse Plantage, gemeente Roosendaal,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 maart 2011 in zaak nr. 10/3558 in het geding tussen:
Aquaviro B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college het verzoek van Aquaviro B.V. tot intrekking van het besluit van het college van 11 mei 2007 inzake de toepassing van bestuursdwang, afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college het door Aquaviro B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2011, verzonden op 21 maart 2011, heeft de rechtbank het door Aquaviro B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Aquaviro B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2011, waar Aquaviro B.V., vertegenwoordigd door [persoon] en mr. W.G.N.M. van Caam, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Bons, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is tegen het besluit van 11 mei 2007, waarbij jegens Aquaviro B.V. een last onder bestuursdwang is opgelegd, geen bezwaar of beroep ingesteld, zodat dat besluit onherroepelijk is.
2.2. Aquaviro B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij aan haar verzoek om intrekking van het besluit van 11 mei 2007 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die voor het college aanleiding hadden moeten zijn tot heroverweging van dat besluit.
Aquaviro B.V. stelt hiertoe dat het taxatierapport van CED Nomex B.V. van 8 februari 2008 een nieuw gebleken feit is. Uit dit rapport blijkt volgens Aquaviro B.V. dat zij niet de eigenaar is van de op het bewuste perceel aangetroffen goederen. Verder stelt Aquaviro B.V. dat het college zijn standpunt over de rechtmatigheid van de bewoning van een stacaravan heeft gewijzigd en dat dit een nieuw gebleken feit is. Deze wijziging van standpunt bestaat volgens Aquaviro B.V. daarin dat het college na het nemen van het besluit van 11 mei 2007 heeft vastgesteld dat [persoon] rechtmatig de caravan bewoonde.
Aquaviro B.V. stelt dat op grond van deze nieuw gebleken feiten moet worden geoordeeld dat zij geen overtreder is en dat het college, als het voor 11 mei 2007 van deze feiten op de hoogte was geweest, het besluit van 11 mei 2007 niet zou hebben genomen. De rechtbank heeft volgens Aquaviro B.V. aldus miskend dat het besluit van 11 mei 2007 ten onrechte niet is ingetrokken.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1) geeft artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over dezelfde zaak (ne bis in idem). Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan een verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Dit geldt ook in het geval het bestuursorgaan, zoals in dit geval, wordt gevraagd een eerder genomen, in rechte onaantastbaar geworden, besluit te herzien.
Hieruit vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de te verrichten toetsing van een besluit op een verzoek om terug te komen van een eerder, in rechte onaantastbaar geworden besluit direct dient te treden in de vraag of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd.
2.2.2. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat Aquaviro B.V. geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd die voor het college aanleiding konden zijn voor heroverweging van zijn bestuursdwangbesluit. Anders dan Aquaviro B.V. stelt, zijn het taxatierapport van CED Nomex B.V. en de vermeende vaststelling door het college van de rechtmatige bewoning van de caravan geen nieuw gebleken feiten. Deze aangevoerde omstandigheden dienen ter bewijs van het betoog van Aquaviro B.V. dat zij niet als overtreder kon worden aangemerkt en dat geen overtreding van de Woningwet heeft plaatsgevonden. Dit betoog had Aquaviro B.V. reeds in een procedure tegen het besluit van 11 mei 2007 kunnen en moeten aanvoeren. Zij heeft dat niet gedaan. Zij kan niet, door het college te vragen het bestuursdwangbesluit te heroverwegen, bereiken dat alsnog een rechterlijk oordeel over dat besluit wordt genomen.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
190-687.