201105296/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2011 in zaak nr. 10/5128 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij onderscheiden besluiten van 20 juni 2009 en bij besluit van 4 mei 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 en het jaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 16 september 2010, gelezen in samenhang met het besluit van 2 oktober 2010, heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard voor wat betreft het jaar 2008 en ongegrond verklaard voor wat betreft het jaar 2009.
Bij uitspraak van 31 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 16 augustus 2011 en 22 augustus 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de wet of de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, wordt onder gastouderbureau verstaan: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder j, wordt onder houder verstaan: degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, voor zover hier van belang, doet degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding aan het college van burgemeester en wethouders (hierna ook: het college) van de gemeente van vestiging. Een gastouderbureau wordt niet in exploitatie genomen, voordat de termijn, bedoeld in artikel 62, is verstreken of indien uit het onderzoek, bedoeld in dat artikel, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk, vanaf dat moment.
Ingevolge het tweede lid wordt bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bepaald welke gegevens bij die melding worden verstrekt en op welke wijze deze worden verstrekt.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, voor zover hier van belang, houdt het college een register bij van gemelde gastouderbureaus. In het register worden na een melding onverwijld de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 45, tweede lid, zijn verstrekt.
Ingevolge het vijfde lid ligt het register ter gemeentesecretarie kosteloos voor een ieder ter inzage.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, doet de houder van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onverwijld mededeling aan het college.
Ingevolge artikel 48, tiende lid, wordt, voor zover hier van belang, indien blijkt dat de kwaliteit van het gastouderbureau niet langer naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van deze wet gestelde regels of dat de houder niet voldoet aan enige verplichting die op grond van deze wet op hem rust, het gastouderbureau uit het register verwijderd.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, ziet het college toe op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde regels, onderscheidenlijk de krachtens artikel 65 gegeven aanwijzingen en bevelen en de krachtens artikel 66, eerste lid, gegeven bevelen tot sluiting dan wel de krachtens artikel 66, tweede lid, uitgevaardigde verboden. Het college wijst ambtenaren van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (hierna: de GGD) aan als toezichthouder.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, onderzoekt de toezichthouder na een melding als bedoeld in artikel 45, eerste lid, binnen een bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te stellen termijn of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3.
In het tweede lid is het jaarlijkse onderzoek van de toezichthouder geregeld en in het derde lid het incidentele onderzoek.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, voor zover hier van belang, kan het college van de gemeente waarin zich een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, gegeven voorschriften niet of in onvoldoende mate naleeft, de houder een schriftelijke aanwijzing geven.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan het college het door de toezichthouder gegeven schriftelijk bevel verlengen.
Ingevolge artikel 66, eerste lid, voor zover hier van belang, kan het college de houder verbieden de exploitatie van een gastouderbureau voort te zetten.
In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld de houder te verbieden het kindercentrum in exploitatie te nemen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze regeling luidde ten tijde hier van belang, vermeldt bij een melding als bedoeld in artikel 45 van de wet, degene die voornemens is een kindercentrum in exploitatie te nemen aan het college de volgende gegevens:
a. indien de houder een natuurlijk persoon is: naam, adres, postcode, woonplaats en telefoonnummer,
b. indien de houder een rechtspersoon is: naam, rechtsvorm, adres, postcode, plaats van vestiging, telefoonnummer, evenals het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken (hierna: de KvK).
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid, aanhef en onder a en b, van overeenkomstige toepassing op degene, die blijkens een melding als bedoeld in artikel 45 van de wet, voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen.
Ingevolge het derde lid worden indien het voornemen bestaat meerdere kindercentra dan wel gastouderbureaus in exploitatie te nemen, bij een melding als bedoeld in artikel 45 van de wet per kindercentrum of gastouderbureau de gegevens, bedoeld in het eerste of tweede lid vermeld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, worden in het register, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de wet bij de melding verstrekte gegevens ingeschreven.
Ingevolge het tweede lid wordt in het register voorts ingeschreven de wijziging van gegevens als bedoeld in artikel 47 van de wet met vermelding van de aard van de wijziging en de datum van de wijziging.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, voor zover hier van belang, vindt verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaats indien is gebleken dat de houder niet langer het gastouderbureau in de gemeente exploiteert.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaatsvinden, indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 62 van de wet is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.
Ingevolge het derde lid maakt het college de verwijdering van gegevens uit het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang.
2.2. Op 10 januari 2007 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor een kinderopvangtoeslag met ingang van 1 januari 2006. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij gebruik maakt van gastouderopvang door tussenkomst van gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst aan [appellant] voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 verleend.
De Belastingdienst heeft zich in het besluit van 16 september 2009 op het standpunt gesteld dat [appellant] vanaf 20 oktober 2008 niet meer in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag, omdat de registratie van het gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem per die datum is beëindigd. Voorts heeft de Belastingdienst zich op de standpunt gesteld dat het gastouderbureau Dar el Hanan te Hoogeveen niet de activiteiten van het gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem heeft overgenomen.
[appellant] heeft een overeenkomst overgelegd met gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem, gesloten op 6 juli 2007. Op 28 februari 2011, in beroep, heeft [appellant] een overeenkomst met gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem over 2009 overgelegd.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] vanaf 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2009 niet in aanmerking komt voor voorschotten kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de registratie van gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem vanaf 20 oktober 2008 is beëindigd, zodat [appellant] vanaf die datum geen recht meer heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2008.
De rechtbank heeft verder overwogen dat [appellant] met de door hem in beroep overgelegde overeenkomst met Dar el Hanan te Gorinchem niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2009.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag vanaf 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2009. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem hetzelfde gastouderbureau is als het gastouderbureau Dar el Hanan te Hoogeveen omdat dit bureau van Gorinchem naar Hoogeveen is verplaatst. In dit verband verwijst hij naar gegevens van de KvK en naar de door hem overgelegde correspondentie met dit gastouderbureau. Omdat sprake is van hetzelfde gastouderbureau kan volgens [appellant] gezien de Wko op basis van de overeenkomst met het gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem ook kinderopvang geschieden door tussenkomst van het gastouderbureau te Hoogeveen. Voorts voert [appellant] aan dat hij met de door hem in beroep overgelegde overeenkomst met Dar el Hanan heeft aangetoond dat hij over 2009 in aanmerking komt voor een voorschot kinderopvangtoeslag, nu deze overeenkomst voldoet aan artikel 52 van de Wko, omdat deze is gesloten met de houder van het gastouderbureau en op de overeenkomst de gegevens van de houder zijn vermeld.
2.4.1. Degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen, moet daarvan ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Wko melding doen aan het college van de gemeente van vestiging. Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Regeling dient indien het voornemen bestaat meerdere gastouderbureaus in exploitatie te nemen dit bij de melding als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Wko per gastouderbureau te worden vermeld. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Wko houdt het college het register van gemelde gastouderbureaus bij.
Het toezicht op de naleving als bedoeld in artikel 61 van de Wko, het geven van schriftelijke aanwijzingen en bevelen als bedoeld in artikel 65, het geven van bevelen tot sluiting dan wel het uitvaardigen van verboden als bedoeld in artikel 66, eerste en tweede lid, geschiedt door het college van de gemeente waarin het gastouderbureau zich bevindt.
Verwijdering van de gegevens van een gastouderbureau uit het register als bedoeld in artikel 48, tiende lid, van de Wko vindt ingevolge artikel 9 van de Regeling plaats door het college.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wko volgt dat er bewust voor is gekozen het college verantwoordelijk te maken voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen terzake van gastouderbureaus en in zoverre af te zien van landelijk toezicht. Daarom dient niet alleen de melding van een gastouderbureau bij het college van de gemeente van vestiging plaats te vinden, maar heeft de wetgever tevens het bijhouden van het register van gemelde gastouderbureaus, het toezicht, het geven van schriftelijke aanwijzingen en bevelen, het bevel tot sluiting, het uitvaardigen van verboden en het verwijderen van (gegevens van) een gastouderbureau uit het register toebedeeld aan het college van de gemeente waarin het gastouderbureau feitelijk is gevestigd. Of het gastouderbureau wordt geëxploiteerd door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is alleen van betekenis voor de bij de melding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a en b, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Regeling op te geven gegevens. Het inschrijfnummer bij de KvK is dan één van de te melden gegevens.
Nu degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen dit dient te melden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van feitelijke vestiging, dit college belast is met het toezicht op de in zijn gemeente gevestigde gastouderbureaus en dit college het gastouderbureau indien dat niet meer voldoet aan gestelde kwaliteitseisen uit het register verwijdert, dient het gastouderbureau te Hoogeveen wat betreft de toepassing van de Wko als een ander gastouderbureau te worden aangemerkt dan het gastouderbureau te Gorinchem. Het gastouderbureau te Gorinchem is op 20 oktober 2008 door het college uit het gemeentelijke register verwijderd wegens het niet voldoen aan de (kwaliteits)eisen van de Wko. De verwijdering uit het gemeentelijke register is overeenkomstig artikel 9, derde lid, van de Regeling bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008.
2.4.2. Voor toepassing van de Wko moet in dit geval worden uitgegaan van twee afzonderlijke gastouderbureaus, één na melding geregistreerd te Gorinchem welke melding later uit het gemeentelijke register is verwijderd en één na melding geregistreerd te Hoogeveen, beide dus onderworpen aan het toezicht van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente van vestiging. Nu sprake is van twee afzonderlijke gastouderbureaus, kan kinderopvang door het gastouderbureau te Hoogeveen ingevolge artikel 52 gelezen in samenhang met artikel 56, tweede lid, van de Wko, mede gezien overweging 2.4.1., niet plaatsvinden op grond van de overeenkomst van 6 juli 2007 en de in beroep overgelegde overeenkomst over 2009, welke zien op het gastouderbureau te Gorinchem, wat van de inhoud van die overeenkomsten verder ook zij.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011