ECLI:NL:RVS:2011:BU7069

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103336/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en bekendmaking van besluiten in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het bezwaar van de appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam niet-ontvankelijk werd verklaard. Het college had op 27 september 2007 de toenmalige eigenaar van een woonschip gelast om dit schip voor 28 september 2009 te verwijderen uit de wateren van de gemeente Amsterdam. De appellanten, die op dat moment nog niet op het woonschip woonden, stelden dat het besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. Ze voerden aan dat het besluit was verzonden naar de zoon van de eigenaar, die geen belanghebbende was en zich zonder machtiging als vertegenwoordiger presenteerde. De rechtbank oordeelde echter dat het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat de termijn voor het indienen van bezwaar was aangevangen op de datum van de aanzegging.

De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellanten niet tijdig bezwaar hadden gemaakt. De Raad stelde vast dat de toezending van het besluit aan de zoon van de eigenaar voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de appellanten niet in verzuim waren geweest. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de appellanten in staat waren om tijdig bezwaar te maken, maar dit niet deden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De zaak benadrukt het belang van de juiste bekendmaking van besluiten en de gevolgen van termijnoverschrijding in het bestuursrecht. De Raad van State bevestigde dat de appellanten niet ontvankelijk waren in hun bezwaar, omdat zij niet tijdig hadden gereageerd op het besluit van het college.

Uitspraak

201103336/1/H3.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2011 in zaak nr. 10/527 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2007 heeft het college [toenmalig eigenaar] gelast, onder aanzegging van bestuursdwang, om diens [woonschip] voor 28 september 2009 te verwijderen en verwijderd te houden uit de wateren van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 27 januari 2010 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2011, waar [appellanten], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Ingevolge artikel 3:40 treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1. Aan het besluit op bezwaar heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellanten] hun bezwaarschrift tegen het besluit van 27 september 2007 te laat hebben ingediend. Ten tijde van de aanzegging van bestuursdwang woonden [appellanten] nog niet op het woonschip aan de [locatie] te Amsterdam. Dit besluit is toegezonden aan [toenmalig eigenaar], de toenmalige eigenaar. Het college stelt zich op het standpunt dat het besluit aldus op de juiste wijze is bekendgemaakt. De voormalige eigenaar heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen het besluit tot aanzegging van bestuursdwang, waardoor het besluit in rechte vaststaat. Het college stelt dat niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.2. [appellanten] betogen dat het besluit van 27 september 2007 niet op juiste wijze is bekend gemaakt. Het besluit is toegezonden aan de zoon van [toenmalig eigenaar], die geen belanghebbende was en zich zonder machtiging van zijn vader als vertegenwoordiger presenteerde. Onduidelijk is of dit besluit [toenmalig eigenaar] ooit heeft bereikt. Het besluit kan daarom geen rechtsgevolg hebben jegens [toenmalig eigenaar], aldus [appellanten]. Voorts stellen zij dat zij niet eerder dan bij brief van 18 september 2009, verzonden op 22 september 2009, in kennis zijn gesteld van het besluit van 27 september 2007. Geen instantie of persoon heeft hen er eerder op gewezen dat bestuursdwang zou worden toegepast bij bewoning van de boot twee jaar na het besluit tot aanzegging van bestuursdwang. Zij stellen ten onrechte niet-ontvankelijk te zijn verklaard in hun bezwaren.
2.2.1. Het besluit van 27 september 2007 diende op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb te worden bekend gemaakt door toezending aan de belanghebbende. Deze toezending vormt de bekendmaking die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepalend is voor de aanvang van de termijn voor het maken van bezwaar. Vaststaat dat het besluit van 27 september 2007 is toegezonden aan [zoon] als vertegenwoordiger van [toenmalig eigenaar]. Het betoog van [appellanten] dat [zoon] zich zonder machtiging van zijn vader als vertegenwoordiger presenteerde treft geen doel. Het enkele feit dat geen schriftelijke machtiging aan het college is overgelegd betekent niet dat [zoon] niet als gemachtigde kon worden aangemerkt. Een bestuursorgaan is ingevolge artikel 2:1, tweede lid, van de Awb immers niet verplicht deze te verlangen. Het college had geen reden te twijfelen aan de vertegenwoordiging van [toenmalig eigenaar] door [zoon], aangezien de aanvraag voor een omruilvergunning, die kort voor de aanzegging tot bestuursdwang werd gedaan op naam van [zoon], is ondertekend door [toenmalig eigenaar]. Gelet op het veelvuldige contact met [zoon] voorafgaand aan het besluit van 27 september 2007 en de gezondheidssituatie van [toenmalig eigenaar] heeft het college ten tijde van het nemen van het besluit [zoon] mogen aanmerken als gemachtigde van [toenmalig eigenaar]. Met de toezending van het besluit aan [zoon] op diens adres is dit derhalve op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Niet nodig was dat het besluit daarnaast ook aan [toenmalig eigenaar] zelf werd gestuurd.
Gelet op het bovenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 27 september 2007 is aangevangen op 28 september 2007. Het bezwaarschrift van [appellanten], gedateerd op 26 oktober 2009 en door het college ontvangen op 29 oktober 2009, is niet tijdig ingediend.
[appellant A] is vanaf 12 juni 2008 woonachtig op het [woonschip]. [appellant B] woont daar vanaf 3 november 2008. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Een zodanig geval doet zich hier niet voor. [appellanten] waren wel in staat om binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen de last onder bestuursdwang bezwaar te maken, maar hebben dat niet gedaan omdat zij daartoe op dat moment geen reden hadden. Een nadien opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. Dat de toenmalige eigenaar van het woonschip [appellanten] niet op de hoogte heeft gesteld van de bestuursdwangaanschrijving en van het feit dat het [woonschip] na het verstrijken van de begunstigingstermijn moest worden verwijderd van de ligplaats aan de [locatie] te Amsterdam, kan niet tot het oordeel leiden dat [appellanten] ontvankelijk zijn in hun bezwaar.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
176-721.