201103294/1/H3.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2011 in zaak nr. 10/1164 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 27 september 2007 heeft het college [belanghebbende] gelast, onder aanzegging van bestuursdwang, om diens [woonschip] voor 28 september 2009 te verwijderen en verwijderd te houden uit de wateren van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 3 februari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Ingevolge artikel 3:40 treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Aan het besluit op bezwaar heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 27 september 2007 te laat heeft ingediend. Ten tijde van de aanzegging van bestuursdwang was hij nog geen eigenaar van het woonschip. Dit besluit is toegezonden aan [belanghebbende], de toenmalige eigenaar. Het college stelt zich op het standpunt dat het besluit aldus op de juiste wijze is bekendgemaakt. De voormalige eigenaar heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen het besluit tot aanzegging van bestuursdwang, waardoor het besluit in rechte vaststaat. Het college stelt dat niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.3. [appellant] betoogt dat het besluit van 27 september 2007 niet op de juiste wijze is bekend gemaakt. Het besluit is toegezonden aan de zoon van [belanghebbende], die geen belanghebbende was en zich zonder machtiging van zijn vader als vertegenwoordiger presenteerde. Onduidelijk is of dit besluit [belanghebbende] ooit heeft bereikt. Het besluit kan daarom geen rechtsgevolg hebben jegens [belanghebbende], aldus [appellant]. Voorts stelt hij dat hij niet eerder dan kort na aankoop van het woonschip wetenschap kreeg van de aanzegging van bestuursdwang, waarna hij zo spoedig mogelijk bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. Geen instantie of persoon heeft hem er eerder op gewezen dat bestuursdwang zou worden toegepast bij bewoning van de boot twee jaar na het besluit tot aanzegging van bestuursdwang. Hij stelt ten onrechte niet-ontvankelijk te zijn verklaard in zijn bezwaren.
2.3.1. Het besluit van 27 september 2007 diende op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb te worden bekend gemaakt door toezending aan de belanghebbende. Deze toezending vormt de bekendmaking die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepalend is voor de aanvang van de termijn voor het maken van bezwaar. Vaststaat dat het besluit van 27 september 2007 is toegezonden aan [zoon] als vertegenwoordiger van [belanghebbende]. Het betoog van [appellant] dat [zoon] zich zonder machtiging van zijn vader als diens vertegenwoordiger presenteerde treft geen doel. Het enkele feit dat geen schriftelijke machtiging aan het college is overgelegd betekent niet dat [zoon] niet als gemachtigde kon worden aangemerkt. Een bestuursorgaan is ingevolge artikel 2:1, tweede lid, van de Awb immers niet verplicht deze te verlangen. Het college had geen reden te twijfelen aan de vertegenwoordiging van [belanghebbende] door [zoon], aangezien de aanvraag voor een omruilvergunning, die kort voor de aanzegging tot bestuursdwang werd gedaan op naam van [zoon], is ondertekend door [belanghebbende]. Gelet op het veelvuldige contact met [zoon] voorafgaand aan het besluit van 27 september 2007 en de gezondheidssituatie van [belanghebbende] heeft het college ten tijde van het nemen van het besluit [zoon] mogen aanmerken als gemachtigde van [belanghebbende]. Met de toezending van het besluit aan [zoon] op diens adres is dit derhalve op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Niet nodig was dat het besluit daarnaast ook aan [belanghebbende] zelf werd gestuurd.
Gelet op het bovenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 27 september 2007 is aangevangen op 28 september 2007. Het bezwaarschrift van [appellant], gedateerd op 3 januari 2010 en door het college ontvangen op 5 januari 2010, is niet tijdig ingediend.
[appellant] is eind 2009 eigenaar geworden van het [woonschip]. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Een zodanig geval doet zich hier niet voor. [appellant] was wel in staat om binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen de last onder bestuursdwang bezwaar te maken, maar heeft dat niet gedaan omdat hij daartoe op dat moment geen reden had. Een nadien opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. Dat de toenmalige eigenaar van het woonschip [appellant] niet op de hoogte heeft gesteld van de bestuursdwangaanschrijving en van het feit dat het [woonschip] na het verstrijken van de begunstigingstermijn moest worden verwijderd van de ligplaats aan de [locatie] te Amsterdam, kan niet tot het oordeel leiden dat [appellant] ontvankelijk was in zijn bezwaar.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011