ECLI:NL:RVS:2011:BU7067

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102945/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning voor berging in Hei- en Boeicop

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de intrekking van zijn bouwvergunning voor een berging op een perceel in Hei- en Boeicop. De intrekking vond plaats door het college van burgemeester en wethouders van Zederik op 9 juli 2009, omdat de bouwwerkzaamheden langer dan 26 weken stil hadden gelegen. De rechtbank Dordrecht had eerder op 1 februari 2011 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep instelde.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de intrekking van de bouwvergunning rechtmatig was, aangezien de bouwwerkzaamheden langer dan de wettelijk bepaalde termijn stil hadden gelegen. [appellant] voerde aan dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn investeringen en dat de intrekking niet in het belang van de gemeente was. De Afdeling oordeelde echter dat de intrekking gerechtvaardigd was, omdat de bouwvergunning niet voldeed aan de planologische uitgangspunten van het geldende bestemmingsplan "Kernen 1e herziening". De rechtbank had terecht geoordeeld dat de intrekking van de vergunning in overeenstemming was met de gewijzigde planologische inzichten.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van planologische regels en de bevoegdheid van het college om bouwvergunningen in te trekken wanneer de werkzaamheden niet binnen de gestelde termijnen worden voortgezet.

Uitspraak

201102945/1/H1.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hei- en Boeicop, gemeente Zederik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 1 februari 2011 in zaak nr. 09/1703 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zederik.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het college de bij besluit van 31 maart 2003 aan [appellant] voor het oprichten van een berging op het perceel [locatie] te Hei- en Boeicop verleende bouwvergunning ingetrokken.
Bij besluit van 19 november 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. Golstein, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis en J. van Holland-de Vor, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de werkzaamheden langer dan de in de bouwverordening bepaalde termijn hebben stilgelegen.
Ingevolge artikel 4.1 van de bouwverordening van de gemeente Zederik, zoals deze gold ten tijde van belang en voor zover van belang, kan het college de bouwvergunning intrekken, indien de bouwwerkzaamheden tussen het begin en het einde ervan langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.
2.2. Niet in geschil is dat de bouwwerkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken hebben stilgelegen, zodat het college de bouwvergunning kon intrekken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dat niet mocht, omdat met de intrekking geen redelijk belang is gediend, zodat het college zijn belang bij behoud van de vergunning ten onrechte niet doorslaggevend heeft geacht. Volgens hem heeft het college er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat hij al met de bouw was begonnen en reeds € 35.000 in de oprichting van de berging heeft geïnvesteerd. Hij betoogt verder dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld aan te tonen dat hij in de toekomst over voldoende financiële middelen zal beschikken om de bouw voort te kunnen zetten. Zij heeft ten onrechte aangenomen dat de ingetrokken bouwvergunning in strijd is met de planologische uitgangspunten van het thans ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kernen 1e herziening", aldus [appellant].
2.3.1. De berging, voor het oprichten waarvan bouwvergunning is verleend, is voorzien op gronden, waar ingevolge het nu geldende bestemmingsplan "Kernen, 1e herziening" het oprichten van gebouwen niet is toegestaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 december 2008 in zaak nr.
200801766/1), kan wijziging van planologische inzichten intrekking van een langdurig onbenutte bouwvergunning rechtvaardigen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de verleende bouwvergunning niet binnen de planologische uitgangspunten van het bestemmingsplan "Kernen, 1e herziening" past en het college dat van belang heeft mogen achten voor de beslissing de bouwvergunning in te trekken.
Door de verdere bouw een aantal jaren achterwege te laten, heeft [appellant] voorts het risico aanvaard dat het college van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunning gebruik zou maken, als het heeft gedaan.
Het betoog faalt.
2.3.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat het college in een vergelijkbaar geval niet tot intrekking van de eerder verleende bouwvergunning heeft besloten, faalt evenzeer. Het door [appellant] in dat verband vermelde geval is niet gelijk aan het onderhavige of daarmee gelijk te stellen geval, nu voor het desbetreffende perceel een ander bestemmingsplan geldt en de planologische inzichten sinds de verlening van de bouwvergunning daar niet zijn gewijzigd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
407-619.