201102155/1/R4.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Delfzijl,
2. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Akzo Nobel Industrial Chemicals B.V. en Akzo Nobel Chemicals B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Akzo), beide gevestigd te Amersfoort,
3. [appellant sub 3], wonend te Borgsweer, gemeente Delfzijl,
appellanten,
de raad van de gemeente Delfzijl,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2010, met nummer 3, heeft de raad het bestemmingsplan "Windpark Delfzijl Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2011, Akzo bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2011, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Akzo heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de zaak
201103574/1/H4ter zitting behandeld op 13 september 2011, waar Akzo, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden], [appellant sub 3], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.S. Bos en mr. J. Timmermans, zijn verschenen. Voorts is de vennootschap onder firma Millenergy en haar vennoten de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid KDE Energy B.V. en Windwise B.V. (hierna: Millenergy), vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, vergezeld door [gemachtigden], als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Akzo, Millenergy en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 28 november 2011, waar Akzo, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, mr. N.L. Niemöller, advocaat te Amersfoort, en H. van Lochem, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.S. Bos en mr. J. Timmermans, zijn verschenen. Voorts is Millenergy, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, vergezeld door [gemachtigden], als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet in de vestiging van een windturbinepark met maximaal 20 windturbines op de Schermdijk en de Pier van Oterdum in het havengebied te Delfzijl.
Belanghebbendheid van [appellant sub 1] en [appellant sub 3]
2.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] gelet op de afstand tussen zijn woning en het plangebied geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Millenergy stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 3] geen belanghebbende is voor zover het de Schermdijk betreft omdat de afstand van zijn woning tot de Schermdijk meer dan 2.000 m bedraagt.
2.2.2. De omstandigheid dat de Pier van Oterdum en de Schermdijk van elkaar zijn gescheiden door het Zeehavenkanaal doet er niet aan af dat het voorziene windturbinepark moet worden beschouwd als één planologisch geheel. Er is in dit geval geen reden om bij de beoordeling van de belanghebbendheid een onderscheid te maken tussen de Pier van Oterdum en de Schermdijk.
2.2.3. Vaststaat dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 3] en de Pier van Oterdum ongeveer 1.100 m bedraagt. Gezien de maximale hoogte van de voorziene windturbines - 155 m - en de plaatsing daarvan in het vlakke en open landschap, is de Afdeling van oordeel dat het belang van [appellant sub 3] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, zodat hij als belanghebbende wordt aangemerkt.
2.2.4. Vaststaat dat [appellant sub 1] in het centrum van Delfzijl woont op een afstand van meer dan 1.800 m van het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling is die afstand in dit geval te groot om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat, ondanks deze afstand, een eigen, persoonlijk belang van [appellant sub 1] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Gelet hierop kan [appellant sub 1] niet als belanghebbende worden aangemerkt, zodat hij aan artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro geen recht tot het instellen van beroep kan ontlenen. Het beroep van [appellant sub 1] is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.3. [appellant sub 3] betoogt dat het plan zich niet verdraagt met de planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (hierna: pkb Waddenzee) omdat het bestemmingsplan, voor zover het de Schermdijk betreft, de plaatsing van windturbines binnen de begrenzing van het pkb-gebied mogelijk maakt. Het bouwvlak op de Schermdijk ligt volgens [appellant sub 3] over de gehele lengte van de dijk deels binnen het pkb-gebied. Hij voert aan - samengevat weergegeven - dat de raad er ten onrechte van is uitgegaan dat de begrenzing van het pkb-gebied wordt bepaald door de zogenoemde buitenteen van de Schermdijk. Volgens [appellant sub 3] moet wat de begrenzing betreft worden uitgegaan van hetgeen daarover is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2003 in zaak nr. 200200752/1 (www.raadvanstate.nl). Verder betoogt [appellant sub 3], zo begrijpt de Afdeling het beroep, dat een verplaatsing van de windturbines in zuidelijke richting om de windturbines buiten het pkb-gebied te plaatsen niet mogelijk is vanwege door Rijkswaterstaat opgestelde beleidsregels.
2.3.1. De Afdeling stelt voorop dat de door [appellant sub 3] aangehaalde uitspraak van de Afdeling in zaak nr.
200200752/1geen betrekking heeft op de uitleg van de pkb Waddenzee die hier aan de orde is: deze pkb is pas in 2007, dus enkele jaren na die uitspraak, vastgesteld. Verder behoeft het betoog van [appellant sub 3] over de verenigbaarheid met beleidsregels van de plaatsing van windturbines op een andere locatie geen bespreking. In de huidige procedure staat uitsluitende de in het bestemmingsplan voorziene locatie ter beoordeling.
2.3.2. In paragraaf 1.3 van de pkb Waddenzee is bepaald, voor zover hier van belang, dat het pkb-gebied aan de zuidzijde wordt begrensd "door de buitenteen van de hoogwaterkeringen, havendammen en de havenmondingen en veerdammen van het vasteland van Noord-Holland, Fryslan, en Groningen en door de buitenteen van de Afsluitdijk". Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling duidelijk dat de Schermdijk - zijnde een havendam - niet binnen het plangebied van de pkb Waddenzee ligt, maar dat gebied juist begrenst. Het bestemmingsplan voorziet in de plaatsing van windmolens op de Schermdijk, en maakt dan ook geen plaatsing van windmolens binnen het plangebied van de pkb Waddenzee mogelijk. Het betoog van [appellant sub 3] mist feitelijke grondslag.
2.3.3. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Het beroep van Akzo Nobel
2.4. Akzo exploiteert een inrichting in de nabijheid van de Schermdijk, waarvan een chloorinstallatie deel uitmaakt. Haar betoog komt er in de kern op neer dat het plan niet had mogen worden vastgesteld vanwege het risico dat de chloorinstallatie kan worden geraakt door een losrakend rotorblad of ander turbineonderdeel, wat ertoe kan leiden dat de contouren van het plaatsgebonden risico van haar chloorinstallatie worden verruimd (hierna: secundaire gevolgen).
2.4.1. De raad heeft bij de beoordeling van de secundaire gevolgen het Handboek risicozonering Windturbines (tweede versie, 2005, Senter Novem, hierna: het handboek) tot uitgangspunt genomen. Er is geen grond voor het oordeel dat dit uitgangspunt onrechtmatig is.
In het handboek is in hoofdstuk 7 onder meer als uitgangspunt vermeld, kort weergegeven, dat de plaatsing van een windturbine niet mag leiden tot een overschrijding van de voor een naastgelegen inrichting - zoals de inrichting van Akzo - geldende normen voor het plaatsgebonden risico. De trefkansen van objecten op industriegebieden, zo is in hoofdstuk 7 vermeld, dienen berekend te worden conform de methoden in bijlage C.
In bijlage C zijn, kort weergegeven, twee verschillende ballistische modellen beschreven: het kogelbaanmodel en het luchtkrachtenmodel.
2.4.2. De raad heeft aan de hand van berekeningen op grond van het luchtkrachtenmodel geconcludeerd dat de maximale werpafstand van losrakende rotorbladen of andere onderdelen van de windturbines aanzienlijk kleiner is dan de minimale afstand waarop de turbines van de chloorinstallatie staan. De kans dat deze installatie wordt geraakt is daarom volgens de raad nihil. Nu plaatsing van de windturbines gelet daarop geen secundaire gevolgen veroorzaakt, is er naar het oordeel van de raad in zoverre geen reden om het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.
2.4.3. Het geschil komt er, mede gezien het deskundigenbericht en de reactie daarop van Akzo, in de kern op neer of de raad zich mocht baseren op berekeningen op grond van het luchtkrachtenmodel in plaats van het kogelbaanmodel, met name - zo begrijpt de Afdeling de reactie van Akzo - omdat in het luchtkrachtenmodel niet, zoals in het kogelbaanmodel, wordt gerekend met een overtoerenscenario met een vast overtoerental. Verder is nog in geschil of uit de uitkomsten van de berekeningen terecht de conclusie is getrokken dat de trefkans nihil is. Akzo wijst er in dit verband ten eerste op dat met het luchtkrachtenmodel (anders dan met het kogelbaanmodel) geen werpafstanden kunnen worden berekend. Verder wijst Akzo erop dat de gevonden werpafstanden weergeven hoe ver het zwaartepunt van het rotorblad wordt geworpen, zodat bij die afstand nog een afstand van ongeveer 2/3 van de lengte van het rotorblad moet worden opgeteld om de afstand waarop nog een trefkans bestaat vast te stellen. Akzo betoogt verder dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de oppervlakte van de chloorinstallatie, die volgens Akzo 400 vierkante meter bedraagt.
2.4.4. Het luchtkrachtenmodel is in het Handboek opgenomen als een voor het berekenen van de trefkans te gebruiken methode. Reeds gelet daarop is geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich bij de toepassing van het Handboek niet mocht baseren op dit model. Overigens is in het deskundigenbericht vermeld dat in dit model mede een overtoerenscenario is verdisconteerd (zij het niet een met vaste toerentallen), en dat dit model in beginsel een meer realistische bepaling van de maximale werpafstanden toelaat dan het door Akzo genoemde kogelbaanmodel. Ter zitting is door C.M. Ackerman, werkzaam bij het bureau NRG dat de risico-berekeningen ten behoeve van de vaststelling van het plan heeft gemaakt, bevestigd dat het luchtkrachtenmodel rekening houdt met overtoeren. Akzo heeft niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt in het deskundigenbericht en van C.M. Ackerman over het overtoerenscenario onjuist is.
2.4.5. In het deskundigenbericht is uiteengezet, kort weergegeven, dat het luchtkrachtenmodel in feite geen absolute waarde van de maximale werpafstand berekent, maar een kansverdelingsfunctie van de plaats waar een rotorblad terecht kan komen. De risicocontour van 10-8 en zeker die van 10-9 geeft in praktijk een goede benadering van de maximale werpafstand, aldus het deskundigenbericht. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
In het deskundigenbericht is verder geconcludeerd dat een berekening aan de hand van het luchtkrachtenmodel, uitgaande van de contour van 10-9 en rekening houdend met een correctie ter grootte van 2/3 van de lengte van het rotorblad, uitwijst dat de maximale werpafstand 264 m bedraagt, terwijl de chloorinstallatie op minimaal 370 m afstand staat. Akzo heeft deze conclusie als zodanig niet betwist. Gezien de vastgestelde werpafstanden en de ruime marge tussen deze afstanden en de minimale afstand tot de chloortanks, kon de raad er in redelijkheid van uitgaan dat de chloortanks in geen enkel geval kunnen worden geraakt.
Naar aanleiding van de stelling van Akzo dat de raad bij zijn beoordeling heeft miskend dat op de oppervlakte van de chloorinstallatie 400 vierkante meter bedraagt, overweegt de Afdeling dat de oppervlakte alleen van betekenis is als er een reële kans zou bestaan dat de installatie wordt geraakt. In dat geval immers is de trefkans groter naarmate het te treffen oppervlak groter is. In dit geval echter kon, gezien het voorgaande, worden aangenomen dat een dergelijke trefkans niet bestaat.
2.4.6. De conclusie is dat de raad in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de plaatsing van de windturbines niet van invloed is op de risico-contouren van de chloorinstallatie van Akzo, zodat zich wat de inrichting van Akzo betreft geen secundaire gevolgen voor het plaatsgebonden risico voordoen die aan vaststelling van het bestemmingsplan in de weg zouden kunnen staan.
De beroepsgronden van Akzo falen.
2.5. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk. De overige beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Akzo Nobel Industrial Chemicals B.V. en Akzo Nobel Chemicals B.V. en van [appellant sub 3] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011